Populaire berichten

zondag 8 september 2019

De Westerse filosofie door Peter Weeda, 7 (Renaissance)


·      Renaissance



Aan het eind van de duistere middeleeuwen waren grotere steden ontstaan, universiteiten gesticht en begon de christelijke eenheidscultuur steeds verder te scheuren. Uitvindingen als het kompas, het kruit en vooral de boekdrukkunst hadden grote gevolgen. Er ontstond een nieuwe klasse: de burgerij, de kooplieden. Dit alles legde de basis voor de Renaissance, dat wedergeboorte (van de klassieke cultuur) betekent. Gelijk daarmee ontstond het humanisme, de mens kwam centraal. Ficino had het over goddelijk geslacht in menselijke gedaante. Pico della Mirandola schreef een Lofzang op de menselijke waardigheid. De renaissancemens of Homo universalis werd het ideaal. Giordano Bruno stelde dat god in de natuur was en het heelal oneindig, en werd daarvoor door de kerkelijke machthebbers levend verbrand in 1600. Men ging experimenteren (Galilei) en legden een hernieuwd fundament voor een wetenschappelijke methode. Copernicus bewees dat de aarde om de zon draaide en niet andersom (maar publiceerde wijselijk pas na zijn dood). Isaac Newton maakte een reuzenstap en ontwikkelde wetten voor de zwaartekracht. En Luther brak met de katholieke kerk en vertaalde de bijbel in het Duits.

· René Descartes (1596-1650)

René Descartes is de eerste filosoof van het zeventiende-eeuwse rationalisme, waartoe ook Spinoza en Leibniz behoren. Descartes wordt beschouwd als de vader van de moderne filosofie. In het boek Over de methode beschrijft de Franse denker de beginselen van een wiskundige methode voor zekere kennis, een methode die wij nu wetenschappelijk noemen: stap voor stap kennis ontleden tot zekere uitspraken en vanuit dat fundament wetenschap opbouwen. Volgens Descartes zijn er twee van elkaar gescheiden gebieden: de wereld van de geest en die van de uitgebreidheid, die alles beslaat wat ruimte inneemt, zoals ons lichaam en de dingen om ons heen. In de mens komen die twee werelden – geest en lichaam – samen.

Hij was in 1618 in Breda en ontmoette Isaac Beekman, die hem inspireerde bij zijn zoektocht. Keerde in 1628 terug in Nederland. In 1637: Discours de la methode en in 1641: Meditaties over de eerste filosofie.

Zijn zoektocht startte echt in 1619 en introduceerde de aanname van de boze demon, die me (=Descartes) misleidt op allerlei manieren en die hemel, geluiden en alles slechts als illusies heeft geschapen. Met andere woorden: hoe kan ik zeker weten dat iets echt waar is en geen virtual reality (een gedachte die grappig genoeg momenteel onder natuurkundigen weer opgeld doet). Hij bedacht schrander dat de demon logischerwijs niet voor elkaar kan krijgen dat deze twee dingen tegelijk waar zijn: 1. Ik denk dat ik besta (Cogito ergo sum – betere vertaling is: ik ben aan het denken dus ik ben) en 2. Ik vergis me daarin. Dit moet dus zo zijn! Dan bedenkt hij een godsbewijs: Ik heb een idee van een volmaakt wezen en dat idee heeft een oorzaak. Die oorzaak moet minimaal net zo volmaakt zijn als zijn gevolg. Dus is mijn idee veroorzaakt door iets minimaal zo volmaakt. En dat ding moet volmaakt zijn, voilà god. Nu is erop gewezen (er zijn hier bibliotheken over volgeschreven) dat beide redeneringen (cogito en god) een cirkelredenering vormen.

Het belang dat Descartes aan de passies toekent is onverwacht groot. Van alle passies is de liefde de hoogste en belangrijkste hartstocht. In de Brief over de liefde zet Descartes op verzoek van de Zweedse koningin Christina zijn gedachten over de liefde uiteen, en bespreekt hij de verschillende vormen die deze emotie aanneemt, het verschil tussen goddelijke en aardse liefde, de excessen van haat en liefde, en de invloed op het menselijk geluk. Hij overlijdt in 1650 in Zweden, volgens het verhaal omdat de hostie die hij kreeg bewust was gedoopt in arsenicum door de dienstdoende aalmoezenier.

Geen opmerkingen: