Populaire berichten

zaterdag 30 mei 2020

Control implies division (J. Krishnamurti)

"Control implies division, the controller and the thing to be controlled; this division, as all division, brings about conflict and distortion in action and behaviour. This fragmentation is the work of thought, one fragment trying to control the other parts, call this one fragment the controller, or whatever name you will. This division is artificial and mischievous. Actually, the controller is the controlled.

Thought in its very nature is fragmentary and this causes confusion and sorrow. Thought has divided the world into nationalities, ideologies and into religious sects, the big ones and the little ones. Thought is the response of memories experience and knowledge, stored up in the brain; it can only function efficiently, sanely, when it has security, order. To survive physically it must protect itself from all dangers; the necessity of outward survival is easy to understand but the psychological survival is quite another matter, the survival of the image that thought has put together.

Thought has divided existence as the outer and the inner and from this separation conflict and control arise. For the survival of the inner, belief ideology, gods, nationalities, conclusions become essential and this also brings about untold wars, violence and sorrow. The desire for the survival of the inner, with its many images, is a disease, is disharmony. Thought is disharmony. All its images, ideologies, its truths are self-contradictory and destructive.

Thought has brought about, apart from its technological achievements, both outwardly and inwardly, chaos and pleasures that soon become agonies. To read all this in your daily life, to hear and see the movement of thought is the transformation that meditation brings about. This transformation is not the “me” becoming the greater “me” but the transformation of the content of consciousness; consciousness is its content. The consciousness of the world is your consciousness; you are the world and the

world is you. Meditation is the complete transformation of thought and its activities. Harmony is not the fruit of thought; it comes with the perception of the whole."

– J. Krishnamurti


dinsdag 26 mei 2020

Stoïcijnen en boeddhisten (Frédéric Lenoir, FM)

FM nr. 7/2014

Wijsheid is het ware geluk

Frédéric Lenoir
Filosoof, godsdiensthistoricus
Stoïcijnen en boeddhisten wijzen dezelfde weg naar innerlijke rust en diep geluk. Ze leren hoe we ons van verlangen kunnen bevrijden.

De vele overeenkomsten tussen het boeddhisme en het stoïcisme hebben me altijd getroffen. Daarom wil ik het hebben over de wegen naar wijsheid die zowel in het Oosten als in het Westen voorkomen – verlangen ombuigen, flexibel meegaan met de loop van het leven, en de vrolijke bevrijding van het ik – om een antwoord te vinden op het huidige pessimisme. Hoe kunnen we het diepe geluk bereiken dat de wijsheid ons belooft?
Om met de stoïcijnen te beginnen: het belangrijkste uitgangspunt van hun leer is dat de wereld één is en kan worden beschouwd als een groot levend organisme dat aan dezelfde natuurwetten onderworpen is en dezelfde samenhang vertoont. 

Het tweede uitgangspunt is dat de wereld rationeel is: de wereld wordt geschraagd door de goddelijke logos (rede), en ieder menselijk wezen maakt met zijn persoonlijke logos deel uit van de universele logos.

Het derde uitgangspunt is dat de onwrikbare, noodwendige, universele wet van de causaliteit (oorzaak en gevolg) het lot van ieder individu bepaalt.

En tot slot het vierde uitgangspunt, de stelling dat de wereld goed is: alles wat gebeurt, is in het belang van alle mensen, ook al zijn we ons daar niet van bewust en ervaren we het kwaad als evident. Volgens deze wereldopvatting zit het geluk van de mens in  aanvaarding van wat is, in instemmen met de kosmische orde.

Epictetus heeft samen met Seneca en Marcus Aurelius gezorgd voor de grote verbreiding van de stoïcijnse wijsbegeerte. Hij leefde in Rome in de eerste eeuw na Christus en was een voorbeeld van de volmaakte wijsgeer. Tijdens zijn leven werd hij vereerd door een schare van leerlingen. Hij was een slaaf die filosoof was geworden, liep mank, ging sober gekleed en woonde in een nederige hut. Hij predikte onthechting onder mannen en vrouwen van alle rangen en standen. Op 40-jarige leeftijd werd hij uit Italië verdreven op bevel van keizer Domitianus, die filosofen vijandig gezind was; hij vluchtte naar Nicopolis en stichtte er een school. Evenals Socrates, Jezus en de Boeddha besloot hij zelf niets op te schrijven.

Maar zijn leerling Arianus vatte zijn onderricht samen in de Diatriben (Colleges) en later in verkorte vorm in een klein Enchiridion (Handboekje). Het bevat de kwintessens van de stoïcijnse filosofie: beheers jezelf, verdraag tegenslag, maar maak onderscheid tussen de dingen die je zelf kunt beïnvloeden en veranderen, en de rest waartegen je machteloos bent.

Epictetus verduidelijkt zijn filosofie aan de hand van twee treffende voorbeelden. Het eerste is dat van een kar waaraan een hond is vastgebonden. Ook al stribbelt het dier nog zo tegen, de kar wordt getrokken door een sterk paard en als de hond niet meeloopt, moet hij het bezuren. Maar als hij de situatie accepteert en meegeeft met de beweging en het tempo van de kar komt hij fit en zonder pijn behouden aan.

Zo gaat het ook met de mens: zijn wil moet opgaan in de noodzakelijkheid van het lot. Het is niet aan ons om de zaken te kiezen waar we geen invloed op hebben, maar wel om de realiteit te aanvaarden zoals die is en te veranderen wat we kunnen: meningen, verlangens en aversies.

Epictetus’ tweede voorbeeld is dat van de acteur: die kiest noch zijn rol – bedelaar of edelman, ziek of gezond mens – noch de lengte van het stuk, maar hij is wel volstrekt vrij in de keuze van zijn interpretatie; hij kan goed of slecht spelen, voluit als de rol hem ligt of terughoudend en met tegenzin als dat niet zo is. ‘Verwacht niet dat alles gebeurt zoals jij het wilt, maar besluit te willen wat je overkomt en je zult gelukkig zijn,’ aldus de filosoof. Aan de hand van nog vele andere voorbeelden laat hij zien hoe we ons moeten gedragen bij tegenslag van buitenaf: ‘Denk eraan dat je bij alles wat gebeurt eerst bij jezelf te rade gaat, welke mogelijkheden je hebt om ze het hoofd te bieden. Zie je een mooie jongen of een mooi meisje? Zoek de beheersing in jezelf. Heb je pijn? Zoek je uithoudingsvermogen. Word je uitgescholden? Zoek geduld. Als je je daarin oefent, ben je niet langer speelbal van je voorstellingen.’

Genot uitbannen
De stoïcijnse filosofie gelooft dat verlangen inwerkt op de ziel en die aan zich onderwerpt: het is een ‘passie’ van de ziel. De stoïcijnen vervangen verlangen door de wil, die aangestuurd door de logos onze blinde verlangens omzet in gewilde en doordachte stappen. Het uitsluitend op genot gerichte, instinctieve verlangen wordt uitgebannen ten gunste van de heldere, rationele wil die tot geluk leidt, want in deze opvatting brengt de wil slechts goede daden voort en schakelt verlangens die de gemoedsrust verstoren uit. Het stoïcisme is dus een voluntaristische filosofie die een perfecte zelfbeheersing vereist. Overigens gaat het de stoïcijnen er niet om verlangens uit te schakelen, maar om ze om te buigen tot een wil die onderworpen is aan de rede.
De stoïcijnse wijsbegeerte wil daarmee twee doelen bereiken: gemoedsrust (ataraxia) en innerlijke vrijheid (autarkeia). Ataraxia betekent dat onze wil samenvalt met de kosmische orde: ik ben vrij als ik datgene wil wat uit noodzaak gebeurt. Dan klaag ik niet meer, dan vecht ik niet meer, dan voel ik geen wrok meer, maar verheug ik me over alles en behoud ik in alle omstandigheden mijn innerlijke rust.

‘Leven in het nu’ is een van de belangrijkste voorschriften van de stoïcijnse praktijk, die leert om niet in het verleden te vluchten, niet uit te wijken naar de toekomst, om elke angst en elke hoop te verdrijven, om ons te concentreren op het moment, waarin alles te verdragen en te veranderen is, en ons niet te laten meesleuren door verdriet, angst, woede en verlangen.

Een andere belangrijke oefening is de anticipatie op vervelende gebeurtenissen, de praemediatio malorum van Cicero, die inhoudt dat we ons mogelijke onaangename gebeurtenissen voorstellen, om ze in gedachten alvast te ‘relativeren’ en zo goed mogelijk voorbereid te zijn, mochten ze zich werkelijk voordoen.

De stoïcijnen bepleiten een dagelijks gewetensonderzoek, om van dag tot dag de vorderingen bij te houden, en ook meditatie. Die laatste is voornamelijk bedoeld om de leer te ‘overdenken’ en uit het hoofd te leren, om niet plotseling verrast te worden als de dingen tegenzitten. Daarom verlegde het latere stoïcisme het centrum van de aandacht van de theoretische grondslagen van de school naar de praktische richtlijnen voor het leven, die de leerlingen eindeloos voor zichzelf repeteerden. Van de kerkvaders tot Schopenhauer, via Montaigne, Descartes en Spinoza, hebben de stoïcijnse aforismen invloed gehad op de christelijke leer en op de westerse filosofische traditie.

Het leven is dhukka
In India ontstond enkele eeuwen voor de opkomst van het stoïcisme een andere wijsheid met bijna dezelfde gedachtegang: het boeddhisme. De grondlegger was Siddhartha Gautama Boeddha. Hij leefde in de zesde eeuw voor onze jaartelling en groeide op in een beschermde omgeving. Hij trouwde en kreeg een kind. Toen hij tegen de dertig liep, veranderde zijn leven drastisch door vier ontmoetingen: een oude man, een zieke, een dode en een asceet kruisten zijn pad. Hij besefte ineens dat leed het gemeenschappelijke lot van de mensheid was en dat niemand, rijk of arm, eraan kon ontkomen. Hij verliet het paleis van zijn vader, liet zijn gezin in de steek en ging op zoek naar een geestelijke weg waardoor hij aan dit noodlottige lijden kon ontsnappen.
Nadat hij vijf jaar door de bossen had gezworven en zich gewijd had aan extreme ascetische praktijken, ging hij onder een boom zitten en verzonk in diepe meditatie. Volgens de boeddhistische overlevering bereikte hij toen de staat van Ontwaakte, met een volledig begrip van de aard der dingen en een staat van innerlijke bevrijding. Zo kwam hij tot de Vier Nobele Wijsheden.

Volgens Boeddha is het leven dhukka. Dhukka komt van ‘dorst’, in de zin van ‘dorsten naar’, ‘gehecht zijn aan’. Er bestaat een manier om deze dorst te lessen: via het Edele Achtvoudige Pad, ook wel de Weg van de Acht Zuivere Elementen genoemd. Zijn inzicht luidt dat er niet-tevredenheid bestaat: geboorte is lijden, ouderdom is lijden, de dood is lijden, verenigd zijn met iets waarvan je niet houdt is lijden, gescheiden zijn van iets waarvan je houdt is lijden, niet weten wat je wilt is lijden. Anders gezegd: het lijden is overal aanwezig. Wanneer we het principe van niet-tevredenheid erkennen, aanvaarden we dat we de wereld niet kunnen aanpassen aan onze verlangens.

Volgens Boeddha ketenen verlangen, dorst, hebzucht en gehechtheid de mens vast aan samsara, de ononderbroken kringloop van geboorte en wedergeboorte. Maar genezing is mogelijk: om deze dorst volledig te lessen, heeft de mens de mogelijkheid om af te zien van de tirannie van het verlangen.

Het Achtvoudige Pad leidt tot opheffing van het lijden, oftewel naar het nirwana (staat van volmaakt geluk). De acht componenten van het pad zijn het juiste begrip, de juiste gedachte, het juiste woord, de juiste handeling, het juiste middel van bestaan, de juiste inspanning, de juiste aandacht en de juiste concentratie.

Ego loslaten
Om te begrijpen hoe een mens ultieme wijsheid kan bereiken, is het belangrijk inzicht te hebben in het ‘zelf’. Boeddha heeft het ‘zelf’ gedefinieerd als een steeds veranderende samenstelling van vijf componenten die voortdurend in beweging zijn en die hij als volgt benoemt: de component van het lichaam (of van de materie), de componenten van de zintuigen, de waarneming en de voortbrengselen van onze geest (emoties, driften, verlangens) en tot slot de component van het bewustzijn.
Maar de activiteit van ons ego maakt zich meester van deze componenten om ons de illusie van een stabiele identiteit te bezorgen, van een onveranderlijk ik. De praktijk van het boeddhisme probeert ons juist af te brengen van deze illusie, probeert ‘het ego los te laten’, en zo begrip te krijgen voor de ultieme aard van de geest: een lichtende staat van pure kennis die elke vorm van conditionering overstijgt. Samsara is dus geen objectieve voorwaarde van de werkelijkheid: de wereld op zich is geen lijden. Maar omdat wij onwetend zijn, zijn we in samsara – dat wil zeggen, in een onjuist beeld van de werkelijkheid, dat verbonden is met ego en gehechtheid. Kennis van de ware aard van de dingen bevrijdt de geest van dat onjuiste beeld en van negatieve emoties. Als we door de ervaring van het Ontwaken deze ware aard van de geest ontdekken, kunnen we zorgen dat we niet langer door het ego gedreven worden en zo toegang krijgen tot een stabiel permanent geluk, omdat het onverzadigbare verlangen waaruit het lijden voortkomt aan het ego is gebonden. Het boeddhisme gebruikt het Sanskriet-woord sukha om het geluk aan te duiden in de zin die ik hier bedoel: diepe vrede en harmonie in de veranderde geest die geen speelbal meer is van de aangename en onaangename gebeurtenissen in het bestaan. Net als bij de stoïcijnen zou het te simplistisch zijn te beweren dat het boeddhisme gebiedt elk verlangen af te zweren. Het verlangen dat afhankelijkheid veroorzaakt moet teniet gedaan worden, terwijl het nobele verlangen tot verbetering en tot vergroting van mededogen, evenals het streven naar het goede aangemoedigd dienen te worden.

Revolutionaire omwenteling
De overeenkomsten tussen boeddhisten en stoïcijnen zijn legio. Beide filosofieën stellen vast dat lijden voortkomt uit rusteloosheid, uit geestelijke verwarring, en wijzen een weg naar echt geluk, dat gelijkgesteld wordt met een diepe en opgewekte innerlijke vrede, een sereen gevoel en geestelijke rust. Beide bevelen een grondige analyse van emoties en gevoelens aan, en een hele reeks spirituele oefeningen waarmee de mens zijn hartstochten kan leren beteugelen, zijn geest kan scherpen en beheersen om niet langer speelbal te zijn van zijn eigen inbeelding.
Maar de gelijkenis beperkt zich niet tot de menselijke psychologie en de geestelijke ontwikkeling. Beide stromingen delen ook eenzelfde filosofisch wereldbeeld. Beide hebben bijvoorbeeld een cyclische opvatting van de tijd: het universum kent voortdurende cycli van geboorte, dood en wedergeboorte. Beide leggen de nadruk op de beweging en de veranderlijkheid van alle dingen, op de eenheid van mens en wereld, en op de aanwezigheid van een kosmische dimensie in de mens die zijn ware natuur vormt: de boeddhanatuur, de stoïcijnse logos. Ze geloven dat de dingen gebeuren uit noodzaak, volgens een universele wet van oorzaak en gevolg.

Ze zeggen ook dat het mogelijk is vrij te worden door te werken aan de geest en aan een juiste voorstelling van zaken. Misschien is dit laatste wel het belangrijkste verschilpunt tussen stoïcijnen en boeddhisten: de boeddhisten ontkennen de substantie van het ‘zelf’, terwijl de stoïcijnen hechten aan de idee van een blijvend individueel beginsel.

In het Westen heeft men het boeddhisme en het stoïcisme vaak verweten dat ze passiviteit prediken, dat ze zich richten op individuele verandering, en niet genoeg op sociale verandering. Dat is een oppervlakkige voorstelling van zaken en een miskenning van de bepalende historische invloed van deze twee grote filosofische stromingen op het lot van de wereld. Door hun afwijzing van elk onderscheid naar familie of clan, sociale of godsdienstige afkomst, maar met als uitgangspunt dat ieder individu verlichting of ataraxie kan bereiken door aan zichzelf te werken, hebben ze een revolutionaire omwenteling van waarden veroorzaakt. Niet de sociale positie, maar de deugd is voor hen waardevol. Niet de monarch, de aristocraat, en zelfs niet de priester moeten bewonderd en nagevolgd worden, maar de wijze – dat wil zeggen, hij die zichzelf meester is geworden. Beide stromingen hebben laten zien dat het individu meer is dan een radertje binnen een gemeenschap.

Ze benadrukken dat alle mensen gelijkwaardig zijn. Het boeddhisme heeft logischerwijs het kastensysteem afgewezen en is daardoor uit India verbannen. Het stoïcisme heeft de gelijkheid geproclameerd van alle mensen, die immers dragers zijn van dezelfde goddelijke logos, en heeft daarmee afgerekend met de hindernis dat het Griekse gedachtegoed voorbehouden zou zijn aan de aristocratie; zo hebben ze de weg geëffend voor het egalitarisme en het christelijke, en later het moderne universalisme.

Meer dan tweeduizend jaar voor de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens hebben de stoïcijnen het kosmopolitisme uitgevonden: de idee dat alle mensen wereldburgers zijn, maar ook gelijke rechten hebben. Het boeddhisme is in elk geval de oosterse wijsheid die het best in staat is deze boodschap te begrijpen, omdat het eraan verwant is.

Deze sterke verwantschap tussen boeddhisme en stoïcisme, samen met hun moderniteit, verklaart waarom deze twee grote filosofieën ons na bijna 2500 jaar nog steeds aanspreken. Tegelijkertijd kunnen we ze beschouwen als het beste tegengif tegen het zelfingenomen individualisme van onze tijd, want ze roepen de mens op tot vrijheid en autonomie, tot beheersing en onthechting, en zeker niet tot bevrediging van al zijn verlangens. Terwijl wij de vrijheid van verlangen bepleiten, leren zij ons om ons van het verlangen te bevrijden. Een heilzame onderneming, maar er bestaat waarschijnlijk niets wat zo moeilijk uitvoerbaar is. De stoïcijnen waren zich bewust van het bijna bovenmenselijke karakter van de wijsheid die ze nastreefden, en toch hechtten ze eraan van de wijsheid een blijvende norm voor hun handelen te maken.

Dit artikel is gebaseerd op een hoofdstuk uit Over geluk door Frédéric Lenoir. 
Het boek is hier te bestellen.


Over geluk. Een filosofische ontdekkingsreis
Frédéric Lenoir
Ten Have
176 blz. / € 19,99


zondag 24 mei 2020

There is nothing wrong (Nancy Neithercut)


it seems that I arise in the longing to share this, knowing this perspective can never be shared.... knowing there are no others and no one to sing or hear her echo across the great divide... and yet...
we seem to arise in the empty space in-between us...
reflections ...dancing in love as love through love....
this dance of soundless echoes in the vastness of light without light... space without space.. emptiness without emptiness....

we are these stories of deep deep sorrow and overarching joy...
of a little girl who wept at the beauty and awe of being and who believed she had lost it and wept for forty years... and realized one day that love was never hers to give or lose... love had always sung her lines as it erased them....
and calling it love is the dream
as it all is... yet love is the closest of kisses... but it cannot kiss itself....
all words paint a kaleidoscope of colors... and shapes... a moving swirling dream ballet falling through echos of watercolors... this twirling reflection falls through its own pirouette and leaves no wake or shadow....

the letters from seekers who are the belief that there is a self that can be or should be erased reminds me of the pain... yet it grows more distant with each passing year... and I weep that they feel that there is something wrong, that they are wrong and lacking, and that I have something that they do not...  I see everyone including this imaginary dancer as most beautifully innocent...

as no one is wearing the clothes of belief... no one lies under this gorgeous nakedness which so many fear... no one chooses their beautiful colors... as there is no one wearing a self... no one has a self... there is only this dream dancing.... this dream of infinite wonder dreaming itself....

donderdag 21 mei 2020

Weltinnerraum (Rilke)



Rilkes 'Weltinnenraum'


"De vogel is een schepsel met een heel bijzonder gevoel van vertrouwen in de buitenwereld, alsof ze weet dat ze één is met het diepste mysterie ervan. Daarom zingt zij daarbuiten alsof zij in haar eigen diepten zingt, en daarom ook dringt de roep van een vogel zo gemakkelijk door tot onze eigen diepten; we lijken die zonder enige reserve naar onze emoties te kunnen vertalen; sterker nog, zo'n roep kan de hele wereld voor een moment in innerlijke ruimte veranderen, omdat we aanvoelen dat er voor een vogel geen onderscheid bestaat tussen haar eigen hart en dat van de wereld." (Rainer Maria Rilke in een brief aan Lou Andreas-Salomé)

Vakantie/Vacation (Wout Oppenheim)


Vakantie


Het is niet

het warme weer

dat mij gelukkig maakt.

Niet de meedogenloze zon

die mijn blanke huid

twee tinten donker kleurt.

Niet de geuren van de dennen

in de ochtend,

Noch het tsjirpen van de krekels

in de avond.

Niet het overweldigende uitzicht,

de toppen van de bergen

afgetekend tegen een staalblauwe lucht.

Niet het overvliegen van een arend,

z'n weid uitgespreide vleugels

klievend door de lucht.

En niet de wielewaal,

fluitend in de moerbeiboom.

Nee, het is de bundel stress

die ik met een welgemikte worp

het ravijn in keilde.


Wout Oppenheim


 Thursday 21 May 2020
 Holiday (Wout Oppenheim)

 Vacation


 It is not

 the warm weather

 that makes me happy.

 Not the brutal sun

 that my white skin

 two shades dark.

 Not the smells of the pines

 in the morning,

 Nor the chirping of the crickets

 in the evening.

 Not the overwhelming view,

 the tops of the mountains

 outlined against a steel blue sky.

 Not flying over an eagle,

 its wings spread wide

 cleaving through the air.

 And not the oriole,

 whistling in the mulberry tree.

 No, it is the bundle of stress

 which I did with a well-aimed throw

 thrown into the ravine.


 Wout Oppenheim




woensdag 20 mei 2020

'Geen mens is intelligent genoeg om zijn eigen domheid te begrijpen' (Maarten Meester, FM)

'Geen mens is intelligent genoeg om zijn eigen domheid te begrijpen'


Matthijs van Boxsel over onderzoek dat stelt dat mensen dommer worden


Mensen worden steeds dommer. Dat stellen onderzoekers, onder wie UvA-psycholoog Jan te Nijenhuis, deze maand in het tijdschrift Intelligence (een samenvatting vindt u hier). Als criterium hanteerden zij reactietijd. Volgens Matthijs van Boxsel, auteur van De Encyclopedie van de Domheid, is die opvatting van domheid verkeerd. 'Domheid is geen gebrek aan intelligentie.' 



Uit veertien studies uit de periode 1884-2004 maakten onderzoekers Michael Woodley, Jan te Nijenhuis en Raegan Murphy op dat de gemiddelde reactiesnelheid bij eht maken van IQ-tests is opgelopen van 194 naar 275 milliseconden. Volgens de auteurs staat dat gelijk aan een IQ-daling van 14 punten. Hun verklaring luidt:  hoogopgeleiden krijgen gemiddeld minder kinderen dan lageropgeleiden.

Matthijs van Boxsel: ‘Om te beginnen: het begrip domheid wordt te achteloos gebruikt. Domheid is het handelen tegen beter weten in. Domheid is kortom geen gebrek aan kennis of intelligentie. Sterker: domme mensen zijn vaak gevaarlijk omdat ze intelligent zijn. En hoe intelligenter ze zijn, hoe rampzaliger de gevolgen van hun domdaad.

Vormt reactietijd een goed criterium voor intelligentie?
‘Dat is zeer problematisch. Intelligentie betekent oorspronkelijk zoveel als het vermogen om te kunnen kiezen, en we kiezen meestal te snel. Uit zelfbehoud ontwikkelde de mens het vermogen snel relaties te leggen tussen zaken en gebeurtenissen in zijn omgeving. Zij die de beste relatie legden, lieten de meeste kinderen na. Wij zijn hun nazaten. Alleen: het causale denken is niet onfeilbaar. We leggen ook verbanden waar ze niet zijn. Ooit heeft er iemand als een bezetene gedanst in een droog gebied, waarop het toevallig begon te regenen. Dan kan het idee ontstaan dat op een regendans regen volgt. Dat wordt wel een fout positieve-relatie genoemd. Het kan geen kwaad, en leidt tot veel gedans.’

‘De grap is dat juist goedgelovige mensen een betere kans van overleven hebben. Als we een onbekend zwartgestreept geel dier zien, is het dom eerst een boek te pakken om te kijken wat voor dier het is. Nee, we zetten het meteen op een rennen. Maar ook wie in een willekeurig schaduwpatroon van een bladerdak een tijger denkt te herkennen, kan het voor alle zekerheid maar beter op een rennen zetten. Wij zijn de nazaten van de hardste renners, angsthazen. De mens is zo geprogrammeerd om overal te veel in te zien. Hij valt ten prooi aan selectieve waarneming, onthoudt bij voorkeur het afwijkende, legt verbanden waar ze niet zijn, en is gewend om in onbekende situaties snel conclusies te trekken.’

‘Het is bovendien een feit dat ieder mens van nature geneigd is zich tegen veranderingen te verzetten. Harvard-onderzoeker David Perkins heeft een sterke positieve correlatie aan het licht gebracht tussen intelligentie (gemeten via een standaard IQ-test) en het vermogen een standpunt te verdedigen. Tussen intelligentie en het vermogen alternatieven onder ogen te zien, bestond daarentegen een sterk negatieve correlatie. In ons denken schuilt kortom een immuunsysteem. Wij zoeken bij voorkeur naar bewijzen die onze hypotheses bevestigen. Daardoor voltrekken veranderingen zich traag. Alsof we een ingebouwd filter hebben tegen overdonderende nieuwigheid. Dus ook hier is het vreemd om reactietijd als positief criterium te nemen.’

Bachelard

‘Het derde punt betreft de noodzaak van mislukkingen. Domheid is het onuitputtelijk vermogen van mensen om zichzelf dwars te zitten. De Franse filosoof Gaston Bachelard sprak van “epistemologische obstakels”. De verblinding door de eerste indruk, systeemdwang, de neiging de hele wereld te zien in het licht van een pakkende metafoor, holisme, animisme, routine vormen obstakels die de wetenschappelijke ontwikkeling vertragen of tegengaan. Maar tegelijk is domheid functioneel noodzakelijk, omdat kennis het product is van de reeks min of meer mislukte pogingen de obstakels te overwinnen die het denken eigen zijn. De epistemologische obstakels dwingen ons boven onszelf uit te stijgen. Bachelard zegt: “Dwaling, je bent geen kwaad”. Let wel: de dwaling is het product van intellectuele arbeid, niet van luiheid. Het gaat ook niet om het wagen van een gokje. Je moet werken voor je dwalingen. Je moet falen om de kennis te vergaren waarmee je je falen kunt herkennen. Kennis draait kortom om herziening, vertraging, tegen jezelf indenken. Kennis verkeert in een permanente crisis. “De geest vormt zich in de hervorming”, luidt het theorema van Bachelard. Centraal staat veranderlijkheid, niet zekerheid. Mijn stelling luidt: geen mens is intelligent genoeg om zijn eigen domheid te begrijpen. En omgekeerd: intelligentie is het product van de vergeefse pogingen greep te krijgen op de domheid.’

Kunt u het onderzoek waar we het nu over hebben dan niet zien als een dwaling die ons verder brengt?
‘De IQ-test is een fantastisch instrument om te meten hoe goed je bent in het maken van IQ-tests. Dat is de tautologie.’

Maarten Meester
(Foto Thinkstock)


dinsdag 19 mei 2020

Tao onderweg van Osho voorgelezen


De 'Tao onderweg' voorgelezen. 'De reis is het doel'. Zodat wij al wandelend en luisterend kennis kunnen nemen van deze fantastisch aanwijzingen, vertelt door Osho en uitgegeven in boekvorm. Voorgelezen door mij, beheerder van deze blog.
Heeft u altijd al willen weten wat Tao is? Dan is dit uw kans.
De waarheid is één. Ze kan niet anders zijn. Tao is geen persoon, God is evenmin een persoon, maar de eenheid die overal doorheen loopt. Datgene wat alles bij elkaar houdt is wat we Tao noemen.

Klik hier voor Tao onderweg 1

Klik hier voor Tao onderweg 2

Klik hier voor Tao onderweg 3

Klik hier voor Tao onderweg 4



Wat is vrije wil? (Gerben Meynen)



Ten geleide: Vrije wil

Gerben Meynen
Wat is de vrije wil, en hebben we er een? Dit zijn twee vragen die filosofen eeuwenlang hebben beziggehouden. Er wordt wel gezegd dat de motivatie om over de vrije wil na te denken is dat we menen dat we zonder vrije wil mensen niet verantwoordelijk kunnen houden voor daden en beslissingen. De grond om anderen te prijzen of ergens schuldig voor te houden – en eventueel te straffen – zou zonder vrije wil wegvallen. De vrije wil lijkt dus ten nauwste samen te hangen met hoe wij onszelf en anderen begrijpen en waarderen.

Tegelijkertijd heeft men gemeend dat er goede redenen zijn om aan te nemen dat we geen vrije wil kunnen hebben. Lange tijd was het idee dat God bij de schepping al wist wat er daarna allemaal ging gebeuren. De toekomst was bepaald. Het idee dat de toekomst vastligt heet ‘determinisme’. Men vroeg zich af of er, gegeven deze goddelijke alwetendheid, wel een vrije wil kon zijn. Vanaf de Verlichting kwam de vraag of de vrije wil er wel kon zijn in een natuurwetenschappelijk perspectief te staan. Het probleem was nu niet langer het religieuze determinisme, maar het natuurwetenschappelijk determinisme. Als alles wat er gebeurt bepaald is door het verleden in combinatie met de natuurwetten, kunnen we dan nog vrij zijn? Tegenwoordig is de kwestie vooral: kunnen we vrij zijn gezien alles wat de neurowetenschappen zeggen over ons gedrag? Laten die niet overduidelijk zien dat de hersenen bepalend zijn voor ons denken en doen – en wat hebben wij dan nog vrij te willen? Kortom, doordat velen meenden en menen dat onze wereld op de een of andere manier gedetermineerd (bepaald) is, is een centrale filosofische vraag geweest in hoeverre deze bepaaldheid, hetzij door goddelijke alwetendheid, hetzij door natuurwetten, hetzij door het brein, nog ruimte laat voor een vrije wil. Met andere woorden, of vrije wil en determinisme verenigbaar, ‘compatibel’ zijn.
In de filosofie van de vrije wil wordt vaak gebruikgemaakt van  gedachte-experimenten. Klassiek zijn  gedachte-experimenten  waarbij men inzoomt op een enkele beslissing, met een onherroepelijke, moreel gezien heldere uitkomst, zoals wanneer iemand een ander neerschiet. Vervolgens wordt gekeken hoe je de condities kunt veranderen waaronder deze beslissing wordt genomen. Bijvoorbeeld in het geval dat de hersenen geen andere keuze toelieten. Onder deze veranderende condities kun je je dan steeds afvragen: is er nog sprake van vrije wil en van verantwoordelijkheid voor de daad? Op grond van zulke experimenten zijn bijvoorbeeld heel wat filosofen tot de conclusie gekomen dat het voor vrije wil en verantwoordelijkheid niet nodig is om alternatieve mogelijkheden te hebben. Het punt van de alternatieve mogelijkheden is een centraal punt in het filosofische debat. Op zich is het misschien een vreemde gedachte dat er in een wereld waarin geen alternatieve mogelijkheden zijn (omdat alles gedetermineerd is) toch verantwoordelijkheid en vrije wil kunnen zijn. Kunnen we iemand verantwoordelijk houden, ook al kon hij niet anders handelen dan hij deed? Maureen Sie bespreekt enkele belangrijke argumenten die binnen deze discussie worden gebruikt. Ze belicht ook het nut van het verantwoordelijk houden van mensen al konden ze niet anders dan ze deden en benadrukt de communicatieve functie van onze morele sentimenten.

Antoine Mooij bediscussieert de rol van de vrije wil in het strafrecht, meer specifiek bij de forensische rapportage. De rechter kan een psychiater vragen een verdachte te onderzoeken vanuit de vraagstelling of de verdachte voor de daad toerekeningsvatbaar is. Het niet of verminderd toerekeningsvatbaar beoordelen van een verdachte kan tot gevolg hebben dat de rechter besluit tot een terbeschikkingstelling (tbs). Mooij richt zich op de relatie tussen psychiatrische stoornissen, vrije wil en toerekeningsvatbaarheid. Hij stelt dat vrije wil in dit verband inhoudt dat er alternatieve mogelijkheden zijn. Ook bepleit hij het belang van het begrip toerekeningsvatbaarheid in het strafrecht.

Marc Slors richt zich op het invloedrijke boek van Dan Wegner, The Illusion of Conscious Will. Volgens Wegner zou een veelheid aan psychologisch en neurobiologisch onderzoek laten zien dat de bewuste/vrije wil een illusie is. Slors ontwikkelt een eigen visie op Wegners bevindingen. Eigenlijk betekenen Wegners onderzoeksresultaten, aldus Slors, niet zozeer dat we anders moeten gaan kijken naar de vrije wil, maar vooral anders naar ons zelf: we moeten inzien dat het zelf (ook) onbewust is.

Jacques De Visscher kiest een fenomenologische benadering om te laten zien dat de wil eigenlijk altijd een vrije wil is. Hij gaat na hoe het willen zich vanaf de kindertijd tot in de volwassenheid ontwikkelt. Zo is volgens De Visscher de wil van een kind eigenlijk een ‘gril’ of een (uitgesproken) ‘wens’. Uiteindelijk ontwikkelt zich de wil van gril tot vrije wil. Belangrijk in filosofische discussies is steeds weer of de definitie die van de vrije wil gegeven wordt ons inderdaad in staat stelt om mensen moreel verantwoordelijk te houden en hen, zo nodig, hun daden in het strafrecht te kunnen toerekenen. De filosoof Derk Pereboom meent niet alleen dat zo’n vrije wil (een die ons verantwoordelijk maakt voor wat we doen) er niet is, hij meent ook dat het onderkennen van dit feit voordelen heeft. Een ervan is dat mensen minder boos op elkaar zullen zijn.
 
Anderzijds, de psychologen Vohs en Schooler vonden dat als mensen in een experiment teksten te lezen kregen waarin stond dat de vrije wil niet kon bestaan (omdat alles gedetermineerd is), zij makkelijker vals gingen spelen dan de groep mensen die teksten las die aangaven dat de vrije wil wel bestond. Het ondermijnen van het geloof in de vrije wil liet mensen dus makkelijker vals spelen, zeggen Schooler en Vohs. Misschien moet u dus voorzichtig zijn met wat u leest.
 

Literatuur

Kane, R. (2005). A contemporary introduction to Free Will. Oxford: Oxford University Press.
Meynen, G. (2008). Vrije wil en neurowetenschap. In J.A. den Boer,G. Glas & A.W.M. Mooij (red.),Kernpro- blemen van de psychiatrie (pp.  266-298).  Amsterdam: Boom.
Pereboom, D. (2001). Living without free will. Cambridge: Cambridge University Press.
Vohs, K.D.& J.W.Schooler (2008).The Valueof Believing in Free Will. Encouraging a Belief in Determinism Increases Cheating. Psychological Science, 19(1):  49-54.

maandag 18 mei 2020

Doelloos leven/aimless life (Ico Ho)


De kat en ik kijken elkaar aan door de rozenstruik.
Het glas is kapot getrapt op de stoep.
Het werk is gedaan.
De lucht is blauw.
Het doel is weg, de mantra's gezongen.
Het doelloos leven tot kunst verheven.

Ico Ho

The cat and I look at each other through the rose bush.
 The glass is broken on the pavement.
 The job is done.
 The sky is blue.
 The goal is gone, the mantras are sung.
 The aimless life elevated to art.

Ico Ho

zondag 17 mei 2020

Ludwig Wittgenstein

Geboren
26 april 1889 Wenen, Oostenrijk

Overleden

29 april 1951 Cambridge, Groot-Brittannië

Hoofdwerken

Tractatus logico-philosophicus (1921); Philosophische Untersuchungen (1953)

Opleiding

Technische Hogeschool in Berlijn, filosofie in Cambridge
'De grenzen van mijn taal betekenen de grenzen van mijn wereld'
'Filosofie is een soort van verregaande grammaticale verwarring.'
Ondanks dat Ludwig Wittgenstein bekend staat als einzelgänger en iemand die boos wegloopt van conversaties die hem niet bevallen, is hij een van de belangrijkste communicatie- en taalfilosofen uit de twintigste eeuw. Veel problemen binnen de filosofie zijn volgens Wittgenstein namelijk gebaseerd op vergissingen in het spreken of schrijven over de wereld. 'Waarover je niet kan spreken, daarover moet je zwijgen.’

Wittgenstein heeft tijdens zijn leven twee verschillende filosofische posities ingenomen met betrekking tot logica en taal, die in de filosofie worden aangeduid als  Wittgenstein I en Wittgenstein II. Kenmerkend aan de eerste periode is zijn eerste filosofische werk, Tractatus logico-philosophicus (1920), waarmee hij duidelijk wil maken wat wel of geen zinvol taalgebruik is. Wittgenstein stelt dat er een correspondentie bestaat tussen taal en werkelijkheid – als een zin of bewering niet verwijst naar iets buiten ons, is deze nietszeggend. Hij probeert daarom, geïnspireerd door het werk van Bertrand Russell, alledaagse taal te vertalen naar een logische vorm, die in zijn volmaaktheid elke dubbelzinnigheid uit zou moeten sluiten. De Tractatus past binnen de filosofische traditie die met Immanuel Kant is begonnen. Waar Kant de grenzen van het menselijke verstand in zijn algemeenheid onderzoekt, stelt Wittgenstein de grenzen van het verstand vast door taal te onderzoeken. Wittgenstein zegt als het ware dat taal en de wereld dezelfde logische structuren bezitten.

Hoewel Wittgenstein na het schrijven van de Tractatus concludeert dat hij alle filosofische problemen heeft opgelost, trekt hij in de late twintiger jaren zijn eerdere werk in twijfel. Dit is de start van Wittgensteins tweede periode, die betrekking heeft op zijn filosofische werk Philosophische Untersuchungen. In deze periode gaat hij niet zozeer in op de algemene relatie van taal en de werkelijkheid, maar ontwikkelt hij een filosofie op het niveau van woorden. Hij komt onder andere tot het inzicht dat woorden pas betekenis krijgen binnen een bepaald taalspel. Elk taalspel kent zijn eigen complexe regels waardoor de één op één relatie tussen taal en werkelijkheid niet meer opgaat. Waar hij er eerst van overtuigd was dat taal terug te brengen was tot een volmaakte logische vorm, trekt hij nu de logische essentie van taal in twijfel. Critici van Wittgenstein zijn er nog niet over uit of deze ommezwaai in zijn denken een evolutie is van de Tractatus of dat Wittgenstein uiteindelijk een van de grootste tegenstanders blijkt te zijn van zijn eigen eerdere filosofische werk. 
VIDEO'S

The School of Life over Ludwig Wittgenstein




Het nut van nutteloosheid/The usefulness of uselessness (Marc van Dijk)



Uit Magazine
Filosofie.nl

FM nr. 5/2020

Het nut van nutteloosheid
Marc van Dijk
Schrijver, journalist en kunstenaar
Elke dag komt er een golf van prikkels en sensaties op ons af. Hoe ontsnap je daaraan? De Amerikaanse beeldend kunstenaar Jenny Odell schreef een boek over de kunst van het nietsdoen. ‘Besef dat je de vrijheid hebt om niets te zeggen, niets te vinden.’

The usefulness of uselessness
Marc van Dijk
Writer, journalist and artist

 Every day we receive a wave of stimuli and sensations.  How do you escape that?  American visual artist Jenny Odell wrote a book on the art of doing nothing.  "Realize that you have the freedom to say nothing, to find nothing."


zaterdag 16 mei 2020

Wijsheid is het ware geluk (Frederic Lenoir)

Frédéric Lenoir
Filosoof, godsdiensthistoricus
Stoïcijnen en boeddhisten wijzen dezelfde weg naar innerlijke rust en diep geluk. Ze leren hoe we ons van verlangen kunnen bevrijden.

De vele overeenkomsten tussen het boeddhisme en het stoïcisme hebben me altijd getroffen. Daarom wil ik het hebben over de wegen naar wijsheid die zowel in het Oosten als in het Westen voorkomen – verlangen ombuigen, flexibel meegaan met de loop van het leven, en de vrolijke bevrijding van het ik – om een antwoord te vinden op het huidige pessimisme. Hoe kunnen we het diepe geluk bereiken dat de wijsheid ons belooft?
Om met de stoïcijnen te beginnen: het belangrijkste uitgangspunt van hun leer is dat de wereld één is en kan worden beschouwd als een groot levend organisme dat aan dezelfde natuurwetten onderworpen is en dezelfde samenhang vertoont.

Het tweede uitgangspunt is dat de wereld rationeel is: de wereld wordt geschraagd door de goddelijke logos (rede), en ieder menselijk wezen maakt met zijn persoonlijke logos deel uit van de universele logos.

Het derde uitgangspunt is dat de onwrikbare, noodwendige, universele wet van de causaliteit (oorzaak en gevolg) het lot van ieder individu bepaalt.

En tot slot het vierde uitgangspunt, de stelling dat de wereld goed is: alles wat gebeurt, is in het belang van alle mensen, ook al zijn we ons daar niet van bewust en ervaren we het kwaad als evident. Volgens deze wereldopvatting zit het geluk van de mens in  aanvaarding van wat is, in instemmen met de kosmische orde.

Epictetus heeft samen met Seneca en Marcus Aurelius gezorgd voor de grote verbreiding van de stoïcijnse wijsbegeerte. Hij leefde in Rome in de eerste eeuw na Christus en was een voorbeeld van de volmaakte wijsgeer. Tijdens zijn leven werd hij vereerd door een schare van leerlingen. Hij was een slaaf die filosoof was geworden, liep mank, ging sober gekleed en woonde in een nederige hut. Hij predikte onthechting onder mannen en vrouwen van alle rangen en standen. Op 40-jarige leeftijd werd hij uit Italië verdreven op bevel van keizer Domitianus, die filosofen vijandig gezind was; hij vluchtte naar Nicopolis en stichtte er een school. Evenals Socrates, Jezus en de Boeddha besloot hij zelf niets op te schrijven.

Maar zijn leerling Arianus vatte zijn onderricht samen in de Diatriben (Colleges) en later in verkorte vorm in een klein Enchiridion (Handboekje). Het bevat de kwintessens van de stoïcijnse filosofie: beheers jezelf, verdraag tegenslag, maar maak onderscheid tussen de dingen die je zelf kunt beïnvloeden en veranderen, en de rest waartegen je machteloos bent.

Epictetus verduidelijkt zijn filosofie aan de hand van twee treffende voorbeelden. Het eerste is dat van een kar waaraan een hond is vastgebonden. Ook al stribbelt het dier nog zo tegen, de kar wordt getrokken door een sterk paard en als de hond niet meeloopt, moet hij het bezuren. Maar als hij de situatie accepteert en meegeeft met de beweging en het tempo van de kar komt hij fit en zonder pijn behouden aan.

Zo gaat het ook met de mens: zijn wil moet opgaan in de noodzakelijkheid van het lot. Het is niet aan ons om de zaken te kiezen waar we geen invloed op hebben, maar wel om de realiteit te aanvaarden zoals die is en te veranderen wat we kunnen: meningen, verlangens en aversies.

Epictetus’ tweede voorbeeld is dat van de acteur: die kiest noch zijn rol – bedelaar of edelman, ziek of gezond mens – noch de lengte van het stuk, maar hij is wel volstrekt vrij in de keuze van zijn interpretatie; hij kan goed of slecht spelen, voluit als de rol hem ligt of terughoudend en met tegenzin als dat niet zo is. ‘Verwacht niet dat alles gebeurt zoals jij het wilt, maar besluit te willen wat je overkomt en je zult gelukkig zijn,’ aldus de filosoof. Aan de hand van nog vele andere voorbeelden laat hij zien hoe we ons moeten gedragen bij tegenslag van buitenaf: ‘Denk eraan dat je bij alles wat gebeurt eerst bij jezelf te rade gaat, welke mogelijkheden je hebt om ze het hoofd te bieden. Zie je een mooie jongen of een mooi meisje? Zoek de beheersing in jezelf. Heb je pijn? Zoek je uithoudingsvermogen. Word je uitgescholden? Zoek geduld. Als je je daarin oefent, ben je niet langer speelbal van je voorstellingen.’

Genot uitbannen
De stoïcijnse filosofie gelooft dat verlangen inwerkt op de ziel en die aan zich onderwerpt: het is een ‘passie’ van de ziel. De stoïcijnen vervangen verlangen door de wil, die aangestuurd door de logos onze blinde verlangens omzet in gewilde en doordachte stappen. Het uitsluitend op genot gerichte, instinctieve verlangen wordt uitgebannen ten gunste van de heldere, rationele wil die tot geluk leidt, want in deze opvatting brengt de wil slechts goede daden voort en schakelt verlangens die de gemoedsrust verstoren uit. Het stoïcisme is dus een voluntaristische filosofie die een perfecte zelfbeheersing vereist. Overigens gaat het de stoïcijnen er niet om verlangens uit te schakelen, maar om ze om te buigen tot een wil die onderworpen is aan de rede.
De stoïcijnse wijsbegeerte wil daarmee twee doelen bereiken: gemoedsrust (ataraxia) en innerlijke vrijheid (autarkeia). Ataraxia betekent dat onze wil samenvalt met de kosmische orde: ik ben vrij als ik datgene wil wat uit noodzaak gebeurt. Dan klaag ik niet meer, dan vecht ik niet meer, dan voel ik geen wrok meer, maar verheug ik me over alles en behoud ik in alle omstandigheden mijn innerlijke rust.

‘Leven in het nu’ is een van de belangrijkste voorschriften van de stoïcijnse praktijk, die leert om niet in het verleden te vluchten, niet uit te wijken naar de toekomst, om elke angst en elke hoop te verdrijven, om ons te concentreren op het moment, waarin alles te verdragen en te veranderen is, en ons niet te laten meesleuren door verdriet, angst, woede en verlangen.

Een andere belangrijke oefening is de anticipatie op vervelende gebeurtenissen, de praemediatio malorum van Cicero, die inhoudt dat we ons mogelijke onaangename gebeurtenissen voorstellen, om ze in gedachten alvast te ‘relativeren’ en zo goed mogelijk voorbereid te zijn, mochten ze zich werkelijk voordoen.

De stoïcijnen bepleiten een dagelijks gewetensonderzoek, om van dag tot dag de vorderingen bij te houden, en ook meditatie. Die laatste is voornamelijk bedoeld om de leer te ‘overdenken’ en uit het hoofd te leren, om niet plotseling verrast te worden als de dingen tegenzitten. Daarom verlegde het latere stoïcisme het centrum van de aandacht van de theoretische grondslagen van de school naar de praktische richtlijnen voor het leven, die de leerlingen eindeloos voor zichzelf repeteerden. Van de kerkvaders tot Schopenhauer, via Montaigne, Descartes en Spinoza, hebben de stoïcijnse aforismen invloed gehad op de christelijke leer en op de westerse filosofische traditie.

Het leven is dhukka
In India ontstond enkele eeuwen voor de opkomst van het stoïcisme een andere wijsheid met bijna dezelfde gedachtegang: het boeddhisme. De grondlegger was Siddhartha Gautama Boeddha. Hij leefde in de zesde eeuw voor onze jaartelling en groeide op in een beschermde omgeving. Hij trouwde en kreeg een kind. Toen hij tegen de dertig liep, veranderde zijn leven drastisch door vier ontmoetingen: een oude man, een zieke, een dode en een asceet kruisten zijn pad. Hij besefte ineens dat leed het gemeenschappelijke lot van de mensheid was en dat niemand, rijk of arm, eraan kon ontkomen. Hij verliet het paleis van zijn vader, liet zijn gezin in de steek en ging op zoek naar een geestelijke weg waardoor hij aan dit noodlottige lijden kon ontsnappen.
Nadat hij vijf jaar door de bossen had gezworven en zich gewijd had aan extreme ascetische praktijken, ging hij onder een boom zitten en verzonk in diepe meditatie. Volgens de boeddhistische overlevering bereikte hij toen de staat van Ontwaakte, met een volledig begrip van de aard der dingen en een staat van innerlijke bevrijding. Zo kwam hij tot de Vier Nobele Wijsheden.

Volgens Boeddha is het leven dhukka. Dhukka komt van ‘dorst’, in de zin van ‘dorsten naar’, ‘gehecht zijn aan’. Er bestaat een manier om deze dorst te lessen: via het Edele Achtvoudige Pad, ook wel de Weg van de Acht Zuivere Elementen genoemd. Zijn inzicht luidt dat er niet-tevredenheid bestaat: geboorte is lijden, ouderdom is lijden, de dood is lijden, verenigd zijn met iets waarvan je niet houdt is lijden, gescheiden zijn van iets waarvan je houdt is lijden, niet weten wat je wilt is lijden. Anders gezegd: het lijden is overal aanwezig. Wanneer we het principe van niet-tevredenheid erkennen, aanvaarden we dat we de wereld niet kunnen aanpassen aan onze verlangens.

Volgens Boeddha ketenen verlangen, dorst, hebzucht en gehechtheid de mens vast aan samsara, de ononderbroken kringloop van geboorte en wedergeboorte. Maar genezing is mogelijk: om deze dorst volledig te lessen, heeft de mens de mogelijkheid om af te zien van de tirannie van het verlangen.

Het Achtvoudige Pad leidt tot opheffing van het lijden, oftewel naar het nirwana (staat van volmaakt geluk). De acht componenten van het pad zijn het juiste begrip, de juiste gedachte, het juiste woord, de juiste handeling, het juiste middel van bestaan, de juiste inspanning, de juiste aandacht en de juiste concentratie.

Ego loslaten
Om te begrijpen hoe een mens ultieme wijsheid kan bereiken, is het belangrijk inzicht te hebben in het ‘zelf’. Boeddha heeft het ‘zelf’ gedefinieerd als een steeds veranderende samenstelling van vijf componenten die voortdurend in beweging zijn en die hij als volgt benoemt: de component van het lichaam (of van de materie), de componenten van de zintuigen, de waarneming en de voortbrengselen van onze geest (emoties, driften, verlangens) en tot slot de component van het bewustzijn.
Maar de activiteit van ons ego maakt zich meester van deze componenten om ons de illusie van een stabiele identiteit te bezorgen, van een onveranderlijk ik. De praktijk van het boeddhisme probeert ons juist af te brengen van deze illusie, probeert ‘het ego los te laten’, en zo begrip te krijgen voor de ultieme aard van de geest: een lichtende staat van pure kennis die elke vorm van conditionering overstijgt. Samsara is dus geen objectieve voorwaarde van de werkelijkheid: de wereld op zich is geen lijden. Maar omdat wij onwetend zijn, zijn we in samsara – dat wil zeggen, in een onjuist beeld van de werkelijkheid, dat verbonden is met ego en gehechtheid. Kennis van de ware aard van de dingen bevrijdt de geest van dat onjuiste beeld en van negatieve emoties. Als we door de ervaring van het Ontwaken deze ware aard van de geest ontdekken, kunnen we zorgen dat we niet langer door het ego gedreven worden en zo toegang krijgen tot een stabiel permanent geluk, omdat het onverzadigbare verlangen waaruit het lijden voortkomt aan het ego is gebonden. Het boeddhisme gebruikt het Sanskriet-woord sukha om het geluk aan te duiden in de zin die ik hier bedoel: diepe vrede en harmonie in de veranderde geest die geen speelbal meer is van de aangename en onaangename gebeurtenissen in het bestaan. Net als bij de stoïcijnen zou het te simplistisch zijn te beweren dat het boeddhisme gebiedt elk verlangen af te zweren. Het verlangen dat afhankelijkheid veroorzaakt moet teniet gedaan worden, terwijl het nobele verlangen tot verbetering en tot vergroting van mededogen, evenals het streven naar het goede aangemoedigd dienen te worden.

Revolutionaire omwenteling
De overeenkomsten tussen boeddhisten en stoïcijnen zijn legio. Beide filosofieën stellen vast dat lijden voortkomt uit rusteloosheid, uit geestelijke verwarring, en wijzen een weg naar echt geluk, dat gelijkgesteld wordt met een diepe en opgewekte innerlijke vrede, een sereen gevoel en geestelijke rust. Beide bevelen een grondige analyse van emoties en gevoelens aan, en een hele reeks spirituele oefeningen waarmee de mens zijn hartstochten kan leren beteugelen, zijn geest kan scherpen en beheersen om niet langer speelbal te zijn van zijn eigen inbeelding.
Maar de gelijkenis beperkt zich niet tot de menselijke psychologie en de geestelijke ontwikkeling. Beide stromingen delen ook eenzelfde filosofisch wereldbeeld. Beide hebben bijvoorbeeld een cyclische opvatting van de tijd: het universum kent voortdurende cycli van geboorte, dood en wedergeboorte. Beide leggen de nadruk op de beweging en de veranderlijkheid van alle dingen, op de eenheid van mens en wereld, en op de aanwezigheid van een kosmische dimensie in de mens die zijn ware natuur vormt: de boeddhanatuur, de stoïcijnse logos. Ze geloven dat de dingen gebeuren uit noodzaak, volgens een universele wet van oorzaak en gevolg.

Ze zeggen ook dat het mogelijk is vrij te worden door te werken aan de geest en aan een juiste voorstelling van zaken. Misschien is dit laatste wel het belangrijkste verschilpunt tussen stoïcijnen en boeddhisten: de boeddhisten ontkennen de substantie van het ‘zelf’, terwijl de stoïcijnen hechten aan de idee van een blijvend individueel beginsel.

In het Westen heeft men het boeddhisme en het stoïcisme vaak verweten dat ze passiviteit prediken, dat ze zich richten op individuele verandering, en niet genoeg op sociale verandering. Dat is een oppervlakkige voorstelling van zaken en een miskenning van de bepalende historische invloed van deze twee grote filosofische stromingen op het lot van de wereld. Door hun afwijzing van elk onderscheid naar familie of clan, sociale of godsdienstige afkomst, maar met als uitgangspunt dat ieder individu verlichting of ataraxie kan bereiken door aan zichzelf te werken, hebben ze een revolutionaire omwenteling van waarden veroorzaakt. Niet de sociale positie, maar de deugd is voor hen waardevol. Niet de monarch, de aristocraat, en zelfs niet de priester moeten bewonderd en nagevolgd worden, maar de wijze – dat wil zeggen, hij die zichzelf meester is geworden. Beide stromingen hebben laten zien dat het individu meer is dan een radertje binnen een gemeenschap.

Ze benadrukken dat alle mensen gelijkwaardig zijn. Het boeddhisme heeft logischerwijs het kastensysteem afgewezen en is daardoor uit India verbannen. Het stoïcisme heeft de gelijkheid geproclameerd van alle mensen, die immers dragers zijn van dezelfde goddelijke logos, en heeft daarmee afgerekend met de hindernis dat het Griekse gedachtegoed voorbehouden zou zijn aan de aristocratie; zo hebben ze de weg geëffend voor het egalitarisme en het christelijke, en later het moderne universalisme.

Meer dan tweeduizend jaar voor de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens hebben de stoïcijnen het kosmopolitisme uitgevonden: de idee dat alle mensen wereldburgers zijn, maar ook gelijke rechten hebben. Het boeddhisme is in elk geval de oosterse wijsheid die het best in staat is deze boodschap te begrijpen, omdat het eraan verwant is.

Deze sterke verwantschap tussen boeddhisme en stoïcisme, samen met hun moderniteit, verklaart waarom deze twee grote filosofieën ons na bijna 2500 jaar nog steeds aanspreken. Tegelijkertijd kunnen we ze beschouwen als het beste tegengif tegen het zelfingenomen individualisme van onze tijd, want ze roepen de mens op tot vrijheid en autonomie, tot beheersing en onthechting, en zeker niet tot bevrediging van al zijn verlangens. Terwijl wij de vrijheid van verlangen bepleiten, leren zij ons om ons van het verlangen te bevrijden. Een heilzame onderneming, maar er bestaat waarschijnlijk niets wat zo moeilijk uitvoerbaar is. De stoïcijnen waren zich bewust van het bijna bovenmenselijke karakter van de wijsheid die ze nastreefden, en toch hechtten ze eraan van de wijsheid een blijvende norm voor hun handelen te maken.

Dit artikel is gebaseerd op een hoofdstuk uit Over geluk door Frédéric Lenoir. 
Het boek is hier te bestellen.