Populaire berichten

woensdag 29 januari 2020

Drugsverslaving bij jongeren (Douwe Tiemersma)

Een interview met Douwe Tiemersma

door Pia de Blok

In: Ayurveda Actueel 2008 nr. 2, p. 22-24


Er komen steeds meer jongere cannabisverslaafde, Douwe. Met name over deze groep heb ik wat vragen voor jou. Even ter verduidelijking: ik heb het hier niet over mensen die af en toe eens blowen, hoewel het wel altijd zo begint. Ik heb het hier over jongeren die:
-    constant de ontzettend sterke drang hebben om te scoren, vanaf dat ze hun ogen open doen tot ze weer gaan slapen, dag in dag uit, en zo nergens meer van kunnen genieten;
-    niet meer kunnen functioneren in de samenleving; vrienden, familie, school en werk ze vallen weg;
-    niet goed eten; ze hebben er geen geld voor hebben of helemaal geen trek, of ze hebben snoepvreetbuien;
-    kunnen gaan stelen; het geld is een probleem en veel cannabisgebruik is heel erg duur;
-    geen rust hebben, constant met die drang leven, erop uit moeten voor geld en de drug;
-    angsten hebben die met het gebruik gepaard gaan;
-    zich zielig opstellen; en zo mensen kunnen misbruiken;
-    zichzelf niet meer in de hand hebben en zelfs amok kunnen maken.
Het is heel moeilijk zo blijkt om af te kicken. Je hoort zelfs zeggen: 'Eenmaal verslaafd altijd verslaafd.' Men zal de rest van zijn leven in ieder geval op zijn hoede moeten blijven.

Wat is er vanuit de advaita over drugsgebruik te zeggen? In welke sfeer zitten ze? Ik hoor ook wel over verlichtingselementen.

D.: De advaita-benadering is gericht op het opheffen van het onnodige lijden door je te realiseren dat je vrij bent van de oorzaak van het lijden. Deze oorzaak is het vastzitten aan een ik dat zich beperkt denkt, onvolledig is, iets mist en zich aan wil vullen met eindige dingen. Als dit door middel van drugs wordt nagestreefd, maakt men zich van deze middelen afhankelijk – ook van de ervaringen die men wil krijgen, geld om drugs te kopen, enzovoort - en zo maakt men het lijden groter. Het zelf-zijn wordt door die afhankelijkheid gebonden en beperkt, terwijl het oneindige vrijheid is. Dat is het lijden.
Meestal vanuit een gevoel van onlust (beperking, gemis, vastzitten) gaan mensen drugs gebruiken. Ze verlangen erg naar vrijheid. Ze ervaren er even iets van als ze drugs gebruiken. De gevoelens van onlust kunnen even verdwijnen, de beperkingen van hun leefsfeer kunnen dan voor een deel verdwijnen. Die ervaringen zijn echter het tijdelijk effect van het gebruik. Als de werking voorbij is, is er weer het verlangen en weer het grijpen naar dezelfde middelen. Dat is de afhankelijkheid, de verslaving, dat is het slaaf worden.
Het sterke verlangen naar vrijheid is authentiek en te waarderen. Het zou het begin van een goede spirituele weg kunnen zijn, maar het middel waar ze naar grijpen helpt hen de verkeerde kant uit.

Hoe zou men praktisch gezien die jongeren het inzicht kunnen geven dat het geluk daar niet in zit. En zelfs al ze dat al weten, waarom blijkt het toch vaak niet te lukken?

D.: Inzicht in de eigen situatie, inclusief in de negatieve kanten van het drugsgebruik, zou eigenlijk de verslaving moeten kunnen doorbreken, maar die kennis hebben ze al vaak. Ze blijven naar drugs grijpen, omdat het inzicht zwakker blijkt te zijn dan de verslaving en niet helpt. De verslaving zit dieper en is zwaarder dan de denkende geest en het inzicht. De verslaving heeft een zo'n diepe lichamelijke verankering dat die vanuit het inzicht niet gemakkelijk is te beïnvloeden. Vooral na iets langere periode van gebruik is er een lichamelijke verslaving die ontzettend sterk is. Tijdelijk medicijngebruik zal ook waarschijnlijk nodig zijn en een harde gesprekstherapie. Een Ayurvedische kuur kan ook behulpzaam zijn.

Op welke wijze zouden ze kunnen afkicken?

D.:Gezien de diepe basis van de verslaving zal afkicken alleen plaatsvinden als die diepte door de therapie wordt bereikt. De hardheid van de verslaving vraagt dus een hardheid van de behandeling. De persoon zal teruggeworpen moeten worden tot vóór de verslaving. Daarvoor is het waarschijnlijk nodig dat hij/zij volledig uit het oude milieu gaat en een hard nieuw regiem van dagvulling (hard lichamelijk werk) gaat volgen. Tijdelijk medicijngebruik zal ook waarschijnlijk nodig zijn en een harde gesprekstherapie. Het is gebleken dat als de aanpak niet 'grondig' is, dat wil zeggen, niet teruggaat tot de grond, het afkicken niet lukt.

Soms wordt een diepe ontspanning aanbevolen om de diepte in te gaan. Daardoor krijgen ze heel erg met zichzelf te maken, maar ze kunnen dan in een 'oorlog' met hun gevoelens en emoties terecht komen. Is dat een juiste weg?

D.: De ontspanning met bewustheid is voor mensen zonder grote psychische problematiek een goed hulpmiddel om op grotere diepte zichzelf te leren kennen en los te laten. Bij drugsverslaafden zijn er die problematieken vaak wel, zodat er op deze wijze geen ontspanning, bewustwording en bevrijding mogelijk is. Die weg is misschien nog wel begaanbaar, als de geest een vast punt heeft waarop het zich langere tijd kan richten, bijvoorbeeld de ademhaling of een mantra. Deze fungeren dan als een handvat, anker of houvast, zodat het proces kan doorgaan zonder in de chaos onder te gaan. Een goede begeleiding hierbij is wel nodig.

Het cannabisgebruik  is een sociale gewoonte geworden onder jongeren. Al bij twaalf, dertien jarigen. Als je de media ziet, blowen ze heel wat af. 'Meedoen' is heel belangrijk voor ze. Toch zijn er consequenties aan verbonden zoals het er aan vast zitten. Hun leerprestaties hebben er ernstig onder te lijden. Vooral pubers denken dat ze het allemaal zelf wel weten. Hoe laat je ze zien dat het niet de goede richting is?

D.: Eerder heb ik al gezegd dat het inzicht meestal zwakker blijkt te zijn dan de verslaving. Dus je moet niet teveel verwachten van "het laten zien dat het niet de goede richting is". Toch gebeurt het wel dat als jongeren op een harde wijze worden geconfronteerd met de gevolgen van hun verslaving, ze veel doen om ervan af te komen. Die harde confrontatie is dus iets wat je als ouder of hulpverlener kunt geven.

De omgeving die ze aangeboden moeten krijgen om af te kicken speelt ook een grote rol. Ze hebben controle nodig. Thuis met medicijnen werkt niet, omdat ze in dezelfde situatie van het blowen blijven zitten. Wat zou een goede omgeving voor ze zijn om af te kicken, praktisch gezien?

D.: Je suggereert het al: pas in een totaal nieuwe situatie kan een nieuw leven zonder verslaving een kans hebben. Ik zei al dat de persoon zal moeten terugkeren naar de diepte vóór de verslaving, naar de grond, naar het nulpunt. Dat zal meestal pas in een totaal nieuwe omgeving mogelijk zijn met een periode van strikte begeleiding. Dan kan er pas iets nieuws ontstaan. Als die radicale terugkeer niet plaatsvindt, blijft de aanpak halfslachtig en zal niet helpen.

Bij de hulpverleners zie je hun onmacht. Wat zou een praktische raadgeving aan hen kunnen zijn?Hoe kunnen ze hun verslaafden laten ervaren dat stabiliteit echt bestaat, dus de situatie zonder het rusteloze op zoek zijn naar wietbevrediging?

D.: We hebben het al over verschillende aspecten van de aanpak gehad: de harde confrontatie en gesprektherapie, een nieuwe omgeving met fysieke arbeid, tijdelijk medicijngebruik. Hulpverleners doen hun best en zijn blij met elke vordering die ze vaststellen. In veel gevallen lukt het afkicken niet. Dat moeten ze wel accepteren. Mensen hebben niet alles in hun macht. Veel moeten we overlaten aan de 'loop der dingen'. Eigenlijk moet alles daaraan worden overgelaten. Als dat de hulpverlener duidelijk is, is er geen verwachting maar staat alles open. Dan blijft de hulpverlener ook zichzelf in het grote gebeuren van 'de loop der dingen'. Deze situatie blijkt dan de beste te zijn in hun werk, omdat de cliënten voelen dat ze volledig geaccepteerd worden.

Na het afkicken blijft er de rusteloosheid, het nerveus- , chaotisch- en labiel-zijn. Ze blijven vatbaar voor hun oude verslaving, wordt er gezegd. Mensen die zelf verslaafd zijn geweest en nu voor de klas staan om te vertellen wat dat inhield, noemen zich dan ook expres geen 'ex-verslaafden' maar ervaringsdeskundigen. Dit omdat ze heel hun verdere leven goed op hun qui-vive moeten blijven. Ze rollen er anders zo weer in. Die blijvende vatbaarheid, is dat een vaststaand iets?

D.: Door het gebruik van cannabis is er een gevoelservaring opengekomen van een sfeer die heel positief werd gewaardeerd. Die waardering blijft er. Als er moeilijke omstandigheden komen, is de kans groot dat weer naar cannabis wordt gegrepen om die moeilijkheden te ontlopen. Als op een andere wijze diezelfde gevoelservaring kan komen, bijvoorbeeld op een spirituele weg of een goede liefdesrelatie, wordt die kans erg klein. In ieder geval is het belangrijk dat degenen die zijn afgekickt niet in de steek worden gelaten. Werk en goede sociale relaties zijn absoluut noodzakelijk voor een goed vervolg.

Hoe na afkicken weer in de samenleving te komen? Het' ik' blijft toch een blokkering. Het ikje hoeft niet weg, maar moet doorzien worden met zijn blokkades. De advaitabenadering zou er volgens mij een goede bijdrage aan kunnen leveren. Hoe start je zoiets echt op?

D.: Het laten verkrijgen van een dieper inzicht start je niet op. Alleen als er een openheid voor inzicht bestaat, zal het inzicht groeien. Voor degene met wie je contact hebt is de mate van je eigen openheid erg belangrijk, het eigen open-zijn. Dat kan een herkenning geven. Wat je zegt of doet is minder belangrijk; dat komt, als het goed is, spontaan, zonder gerichtheid op verandering. In het grote gebeuren als non-duale eenheid zijn er de 'activiteiten' als spontaan handelen-zonder handelen (karmayoga). Dat geldt, als het goed is, voor de hulpverlening bij het afkicken, dat geldt voor hulp in het algemeen, ook als er advaita-bijeenkomsten (satsang) worden aangeboden.

Eigenlijk is het hele leven een verslaving, een vastzitten aan oude patronen. Gedachten loslaten blijkt voor de meeste mensen net zo moeilijk te zijn als drugs laten staan voor een zwaar verslaafde. Leven is: niet te gaan voor de verslavingen die je maar even bevredigen. Eigenlijk is het leven de dood van al die ideeën.

D.: Dat is duidelijk voor iedereen die enig inzicht in zichzelf heeft. Dat inzicht staat op de satsangs ook centraal. Wat drugsverslaafden ervaren, ervaren de meeste mensen. Alleen verkeren velen in de omstandigheid dat er geen al te grote problemen ontstaan, onder andere door visie van de samenleving op wat geoorloofd is en niet. De herkenning van wat bij de ander speelt in jezelf kan bijdragen aan een zijnservaring waarin geen-tweeheid (advaita) is. Je ziet in de ander jezelf, in jezelf ervaar je de ander. Deze non-dualistische zijnservaring betekent een vervulling van alle gemis en zo een doorbreking van elke verslaving.

Douwe Tiemersma geeft advaita-onderricht in het Advaitacentrum te Gouda (www.advaitacentrum.nl).

Er is geen tweeheid
als je ontspannen bent
in zelf-bewustzijn
is dat duidelijk.

  • Meditatieboekje

    Korte teksten die je meenemen naar openheid
  • De ander en ik

    Dit boek bevat de lezingen en enkele andere teksten van het 2e Advaita Symposium over de relatie van 'de ander en ik'. De vragen kwamen aan de orde: Wat is de aard van de ander; in hoeverre of in welke zin verschilt de ander van mij en in hoeverre vormen wij een eenheid? De bespreking van deze vragen kon een verheldering geven van problematieken als 'de aard van het zelf', 'de mogelijkheid van communicatie' (in hoeverre kunnen wij elkaar begrijpen?), 'de grondslagen van ons morele gedrag' en 'de ander als leraar'.
  • Non-dualiteit - de grondeloze openheid

    Non-dualiteit is niet-tweeheid (Sanskriet: a-dvaita), de afwezigheid van scheidingen. Deze openheid vormt de kern van elke spiritualiteit en mystiek. Maar wat is non-dualiteit nu precies? Daarover gaat het nieuwe boek van Douwe Tiemersma. In zijn vorige boeken stond de non-dualiteit ook al centraal, maar nu laat hij stap voor stap zien wat non-dualiteit in de eigen ervaring betekent. Iedereen blijkt die ervaring te kennen en te waarderen.


   

maandag 27 januari 2020

Eeuwig wezen (Aristoteles)


Het continue ontstaan van het ontstaan is de dichtste mogelijke benadering van een eeuwig wezen.

Aristoteles
Griekse filosoof (384 - 322 v. chr.)




   

Ochtend bespiegeling (Victor Hooftman)

Om 6 uur opstaan. Iemand weggebracht. En nu kijken hoe het licht wordt. In de auto gesproken over juist zien, goed waarnemen, kijken of de werkelijkheid waar te nemen is, de les van vandaag in cursus in wonderen meen ik te hebben begrepen van mijn passagier.
Dit komt natuurlijk ook voor in het achtvoudige pad van de Boeddha en in alle leringen van Jiddu Krishnamurti. De getuige, de waarnemer, de basis van de Advaita, kennelijk is dit een universeel gegeven.
In alle leringen van allerlei richtingen komt dit voor. De neti-neti oftewel, niet dit, niet dat, is hier eigenlijk ook op gebaseerd.
Het is interessant om te zien dat er ook lichtingen van nieuwe Advaitalovers zijn die ontkennen dat het zinvol is omdat er niet zoiets zou zijn als een volgende stap, het is alleen zoals het is. Heel vaak is dit een definitie kwestie, wat de een verstaat onder verlichting verstaat de ander niet onder verlichting.
Er zijn ook groeperingen die zeggen, er is niets alleen maar dit en je kan niets doen om wat nou te bereiken of om je beter te voelen, alleen maar accepteren dat dit tranendal je leven is en dan is het goed. Die zitten vast in wat wij wel de Advaita suffle  noemen. Het is een vrij kleine maar vrij luidruchtige groep. Ja, veel van mijn vrienden behoren tot die richting, dat heb ik weer. Maar ik zou ze hier wel mee tekort doen als ik er niet bij zou zeggen dat de kern is 'Zijn', en dat daar nou eenmaal niet veel in te bereiken is, of eigenlijk Niets.
Het blijft zaak te zien dat er wel degelijk iets te doen is aan ons dagelijks leven en dat er wel degelijk niveaus zijn in soorten bewustzijn, het ontkennen van niveaus leidt tot niets en niet tot de werkelijkheid. Maar omdat daar niets toe leidt, de werkelijkheid IS nou eenmaal en is niet te kennen door ons als persoon, is dat helemaal niet erg.

Wat wel erkend wordt door vele is dat het leven in het nu je leven beter maakt. Ook al moeten wij erkennen dat in feite leven in het nu een fictie is omdat het Nu niet te pakken is, of zo je wilt, er altijd is.en constant aan ons ontsnapt. Als je dit soort paradoxen niet kan accepteren dan is alleen wachten op Godart wat overblijft. Leven in de toekomst of leven in het verleden maakt ongelukkig. Natuurlijk is het mooi dat we vandaag in de kranten lezen dat Rutte, onze premier, zijn excuses heeft aangeboden aan de Joden omdat de overheid in de jaren 40 45 te weinig heeft ondernomen om de Joden te beschermen ten tijde van de Duitse overheersing. Het is mooi dat we een slavernijmonument hebben het is mooi dat we over 100 jaar een monument hebben voor de gemartelde varkens in de bio-industrie Alleen moeten we hier wel echt mee bezig zijn? Worden we hier gelukkige door? Nee, dat worden wij niet. Richt je op het heden, kijk wat je hier en nu gelukkig maakt, help mensen in je directe omgeving. Als het nodig is nu, en hou van je omgeving. Aai en zie je kat en ga niet denken over het aaien van de kat. Je kat zal dit zeer waarderen. En zo is het eigenlijk met dit leven.
Help mensen maar vergeet snel dat je het gedaan hebt.



   

zondag 26 januari 2020

De mystieke gedichten van Lucebert door Nico Tydeman


Verscheen in InZicht 3 nr. 2 (mei 2001), p. 30-31

*

de schoonheid van een meisje
of de kracht van water en aarde
zo onopvallend mogelijk beschrijven
dat doen de zwanen

maar ik spel van de naam van a

en van de namen a z
de analphabetische naam

daarom mij mag men in een lichaam
niet doen verdwijnen
dat vermogen de engelen
met hun ijlere stemmen

maar mij is het blijkbaar wanhopig
zo woordenloos geboren slechts
in een stem te sterven

*

ik tracht op poëtische wijze
dat wil zeggen
eenvouds verlichte waters
de ruimte van het volledig leven
tot uitdrukking te brengen

ware ik een mens geweest
gelijk aan menigte mensen
maar ware ik die ik was
de stenen of vloeibare engel
geboorte en ontbinding hadden mij niet aangeraakt
de weg van verlatenheid naar gemeenschap
de stenen stenen dieren dieren vogels vogels weg
zo niet zo bevuild zijn
als dat nu te zien is aan mijn gedichten
die momentopnamen zijn van die weg

in deze tijd heeft wat men altijd noemde
schoonheid schoonheid haar gezicht verbrand
zij troost niet meer de mensen
zij troost de larven de reptielen de ratten
maar de mens verschrikt zij
en treft hem met het besef
een broodkruimel te zijn op de rok van het universum

niet meer alleen het kwade
de doodsteek maakt ons opstandig of deemoedig
maar ook het goede
de omarming laat ons wanhopig aan de ruimte
morrelen

ik heb daarom de taal
in haar schoonheid opgezocht
hoorde daar dat zij niet meer menselijks had
dan de spraakgebreken van de schaduw
dan die van het oorverdovend zonlicht

*

wij zijn gezichten
wij hebben het licht gestolen
van de hoogbrandende ogen
of gestolen van de rode bodem

ik ben vuur
veel vuur
golven van vuur
vissen die stil zijn als het gezicht dat
alleen is
ik ben
veel van steen en vaag als
vissen in watervallen
ik ben alleen alleen beenlicht en
steendood

wij zijn gezichten
open en rood zijn wij
licht zijn wij
open
wij zijn
ontplofbaar

ik weet niet wat
steen werd
ik weet wel wat dood is

dood is ik word
ik word recht weer
wordt geroofd en ben weer
echt licht

*

Ik ben een gejaagd lezer. En dat is voor het lezen van poëzie een ramp. Een gedicht dient geproefd te worden zoals wijn. Wellicht moet het ook hardop gelezen worden om de klanken van de woorden en het ritme van de regels te ondergaan. En vooral herlezen. En betreft het een gedicht binnen het werk van één dichter, dan is het belangrijk om dit te lezen in samenhang met andere gedichten. Omdat het mij aan geduld ontbrak, is de poëzie van Lucebert voor mij lange tijd ontoegankelijk gebleven. Ik liet mij dan ook gemakzuchtig leiden door het clichébeeld dat rond Lucebert was ontstaan: de anarchist, de rebel die schreeuwend klaagde tegen het burgerdom, de 'omroeper van oproer', de keizer van de vijftigers, de ook door zijn collega's erkende leider van de experimentele poëzie, die de zoet gevooisde verzen van de gangbare poëten aan de schandpaal nagelde. Maar zijn over elkaar tuimelende beelden, waarvan het onderlinge verband mij ontging, zijn compacte, grillige taal - ik kon er geen touw aan vastknopen. En uiteraard, ik verzaakte de vraag te stellen: waar komt die poëzie vandaan? Wat was het dat Lucebert bewoog?
Tot ik vorig jaar een literaire studie onder ogen kreeg van Jan Oegema, "Lucebert - mysticus". Ik had aanvankelijk slechts de aankondiging van het verschijnen ervan gelezen. Maar, zo plompverloren als het in de titel staat, niet met een vraagteken of met een enigszins nuancerende ondertitel, - ik wist direct: zo moet Lucebert dus gelezen worden: als een mysticus.
Natuurlijk waren er critici die hadden gewezen op de invloed van Rilke, die wisten dat hij woorden en uitdrukkingen ontleende aan de Kabbala en dat hij een bibliotheek bezat met de klassieken uit de mystieke literatuur. Maar niemand durfde hem een mysticus te noemen. Lucebert "had het ongeluk een mysticus na de tweede oorlog te zijn". Vanaf de tijd van de wederopbouw tot ver in de jaren tachtig was een mysticus voor de gemiddelde intellectueel of ziek of gek, in elk geval iemand uit een ver verleden. Of hij was voor enkele overgebleven gelovigen een mens van God, van onberispelijke levenswandel en buitensporige deugdzaamheid, een beeld dat Lucebert in geen enkel opzicht benaderde. Toch was hem een ervaring ten deel gevallen, die de aard van zijn poëzie geheel zou gaan bepalen en waardoor veel van zijn gedichten gelezen kunnen worden als moderne varianten van de mystieke traditie.
Lucebert (geb.1924) was in 1943 opgeroepen voor de Arbeitseinsatz en werd te werkgesteld in Apollensdorf nabij Wittenberg. Daar verbleef hij een jaar. Terug in Amsterdam dook hij onder bij een broer. Na de oorlog had hij verschillende baantjes. Hij zwierf rond, vond soms onderdak bij vrienden of vriendinnen, maar was meestal te vinden in en rond het Vondelpark, waar hij sliep onder de brug. In die tijd - de laatste oorlogsjaren en de jaren direct erna - moet hij overvallen zijn door "een verschrikkelijk wonder". De inhoud ervan laat zich moeilijk vaststellen. Maar gezien zijn terminologie - en Lucebert koos zijn woorden zeer zorgvuldig - vond hij in de Kabbala en in de werken van Hadewijch, Ruusbroec, Johannes van het Kruis en Dionysius de Areopagiet de woorden en de beelden die hem hielpen een poëtische uitdrukking te vinden voor zijn visioen. Overdonderd door een onuitsprekelijke schoonheid had hij een gebied leren kennen van zuiverheid en ongereptheid waar slechts de fluisterstemmen van de engelen klinken, waar de aarde niet bevuild is, waar de wereld van goed en kwaad bij verbleekt. Om dit mystieke rijk te beschrijven, zou hij een nieuwe taal moeten scheppen, de analphabetische taal (gedicht1, regel 7), want het gangbare alfabet was al te zeer besmeurd door zijn burgerlijke gebruikers. Hij zoekt de taal in haar schoonheid (gedicht 2, regel 17) en weet dat deze schoonheid in onze tijd haar gezicht heeft verbrand: beeld voor de verschroeide aarde, de menselijke waanzin, de totalitaire politiek, extreem cynisme, fascisme. Hier ligt zowel Luceberts roeping tot het dichterschap alsook zijn felle kritiek op de moderne mens en de maatschappij. Zijn anarchisme heeft diepe. religieuze wortels. Vandaar zijn beginselverklaring: uitdrukking te geven aan "de ruimte van volledig leven" (gedicht 2, regel 4). "Volledig leven" was hem in het visioen aangezegd. Vol en ledig: enerzijds vervuld van grote schoonheid, het domein van het licht, de openbaring, de goddelijke volheid, anderzijds het domein van de duisternis, de schaduw, de droom. Zijn gedichten spelen zich af tussen die twee met elkaar strijdende, mystieke gebieden, die beide op gespannen voet staan met de alledaagse realiteit. De dichter herkent beide domeinen slechts in zichzelf in zijn 'Weltinnenraum' (Rilke) en hij ziet het als zijn taak wat hij innerlijk gezien en beleefd heeft naar buiten te brengen. Zo schildert Lucebert een heelal met eigen wetten en wezens: 'boven' de creaturen van licht, de engelen, de sirenes, de Liliths en 'onder' de dood in de catacomben van de droom, maanachtige schemer, de levenloze stilte van de stenen, de takken. De ruimte van volledig leven is die van "de afgrond en de luchtmens".
"Wij zijn gezichten" (gedicht 3, regel 1) is Luceberts religieuze definitie van de mens, geschapen uit licht, uit "golven van vuur"(gedicht 3, regel 7), zegt hij Hadewijch en Ruusbroec na ("minne" en "orewoet" - vurige liefde en zielstorm), "vissen die stil zijn" verwijzend naar Lilith, die woont in de zee uit ongenoegen met Gods schepping. Zij is zeegodin, muze en lichtengel. Zij betekent lichaam, genot en vervoering. Met haar legt Lucebert een subversieve lading onder het joods, christelijke erfgoed, waarvan hij zich enerzijds afhankelijk weet, maar waarvan hij zich anderzijds ook wil ontworstelen. De dominante geloofstradities hebben in zijn ogen de mystieke ervaring verloochend, zowel door hun ethische regelgeving als ook door het goddelijke op te sluiten in een transcendentie, buiten, ver weg van de mens. Maar God zweeft niet boven de mens, God ligt verborgen in ons hart.
Lucebert kende niet alleen de mystieke vervoering in zijn hoogtepunten van geluk en schoonheid, maar ook de val in het dal van duisternis, na de extase. "Ik weet niet wat' (gedicht 3, regel 22) roept hij met Johannes van het Kruis in diepste verlatenheid, omringd door een wolk van niet-weten, 'steendood'. Hij verwijst naar het thema van Teresa van Avila: "sterf en word", noodzakelijke dood om weer leven of 'licht' te worden.
Luceberts mystiek is van immanente aard, Hij streeft naar de vereniging met het andere ik, verborgen in zichzelf, de 'Seelegrund' (Eckhart), die in de mysticus zelf woont. Tegelijk is zijn mystiek concreet, dat wil zeggen van deze aarde. In een reactie op een beroemde zin van Kloos schreef hij:
"Waarom was je god zo diep in je gedachten,
en waarom liep hij niet gewoon op straat."
In 1966 zei hij in een interview met Ben Bos voor De Nieuwe Linie, toen een progressieve katholieke krant: "In jouw terminologie of in die van je krant zou je kunnen zeggen: Lucebert schrijft een mystieke poëzie, zonder God".
In een eerder interview (1959) met Jessurun d'Oliveira: "Ik ben geen nihilist, ik ben een alles relativerend mysticus, een sceptisch zwever, een voorzichtige losbol"


Literatuur
Jan Oegema, Lucebert, mysticus. Over de roepingsgedichten en de Open brief aan Bertus Aafjes, Vantilt, 1999
Lucebert, Van de afgrond en de luchtmens. De eerste vier bundels, De Bezige Bij, Amsterdam 1999
Lucebert., Val voor vliegengod, De Bezige Bij, Amsterdam 1996 [Met een zeer interessant voorwoord van Lucebert zelf]



Er is geen tweeheid
als je ontspannen bent
in zelf-bewustzijn
is dat duidelijk.

  • Verdwijnende scheidingen

    Douwe Tiemersma
     
    Verdwijnende scheidingen
    Proeven van intercultureel filosoferen
    276 pagina's, paperback
  • Naar de Openheid

    De teksten in dit boek zijn geschreven op basis van gesprekken gehouden te Gouda, aangevuld met enkele gedichten en korte teksten met illustratie.
    Als uitgangspunt dienen steeds bekende gegevens en situaties, waarin verwijzingen zitten naar dat wat niet te beschrijven is, maar dat hier Openheid wordt genoemd.
  • De ander en ik

    Dit boek bevat de lezingen en enkele andere teksten van het 2e Advaita Symposium over de relatie van 'de ander en ik'. De vragen kwamen aan de orde: Wat is de aard van de ander; in hoeverre of in welke zin verschilt de ander van mij en in hoeverre vormen wij een eenheid? De bespreking van deze vragen kon een verheldering geven van problematieken als 'de aard van het zelf', 'de mogelijkheid van communicatie' (in hoeverre kunnen wij elkaar begrijpen?), 'de grondslagen van ons morele gedrag' en 'de ander als leraar'.
  • Stiltewandelingen naar eenheid

    Wandelen in stilte is terugkeren tot de rust die in de drukte van het leven vaak wordt gemist. Veel mensen zoeken die rust en vinden die in de natuur.

   

zaterdag 25 januari 2020

Spiritueel egoisme en moraliteit (Douwe Tiemersma)


Of er egoïsme is, is alleen in elk concreet geval te bekijken. Hoe het zit met die ene mevrouw of meneer kan ik niet zeggen. Wel is er erg veel spiritueel egoïsme. Daarbij wordt de eigen weg van de verlichting uitgespeeld tegen de belangen van anderen. Dat wreekt zich vroeg of laat. Als ik zeg dat moraliteit en regels betrekkelijk zijn, wil dit zeggen dat deze regels gelden op het vlak van het menselijk bestaan, maar niet op dat van de verlichting. Als dit er is, is er geen egoïsme, maar al-eenheid. Dus automatisch wordt er aan de moraliteit voldaan. Omdat de kern van de morele problematiek is opgeheven (de beperkingen van het zelf-zijn, het ego) is er geen aparte moraliteit meer. Het probleem is dat mensen de niveaus gemakkelijk verwarren, namelijk dat ze de situatie van de verlichte staat voor zichzelf van toepassing verklaren terwijl deze er niet is.


  

dinsdag 21 januari 2020

Gesprekken van Ramana Maharshi opgetekend door Paul Brunton


Een mooi boek waarin Ramana Maharshi vragen beantwoordt.

Klik hier voor het boek

Nu ook Talks van Ramana gratis beschikbaar. 

Nisargadatta over dualiteit en non-dualiteit

Er is vaak discussie over. Sommige zeggen er is alleen non-dualiteit. Anderen zeggen, nee, er is alleen dualiteit. Wat zegt de grote meester Nisargadatta Maharaj?


   

zondag 19 januari 2020

Nirvana (Erik van Ruysbeek, 1915-2004)


Het verlangen verlang ik niet
het niet-verlangen verlang ik niet
de diepte komt in mij
en gaat haar gang.
Ik ben mijn doen niet meer
de diepte is mijn doen en
door mij wordt haar doen gedaan
en haar niet-doen, ik voer het uit.

Een spiegel ben ik
zonder oordeel, zonder voorkeur, zonder afkeer.
Toch is mij alles dierbaar
want eenheid maakt alles één
en ben ik het niet die liefheeft
ik die niets meer heb
de liefde heeft mij
zij die alles is.
Zij is de bron
en niets ontsnapt haar.

Alles is nu Nirvana
samen de dag doorbrengen
eenzaam een cel bewonen
pijn smaken en vreugd
weten en niet-weten
leven en niet-leven.

Voor altijd open is het al
in al wat is.
Uitblussing is nu
in het uitblussen van het reeds uitgebluste.

*
Autobiografisch grafschrift

Tot het ruimteloze verinnigd
tot het tijdloze ingewijd
tot al vervolkomen,
leef ik de vreugde van het nu
in het onvatbaar ogenblik.

Nu niets meer kan veranderen
terwijl de stromen vloeien
kan ik liefdevol sterven:
vonk uit een leven dat nooit vergaat.

Pinksteren 1999
*

Er is geen tweeheid
als je ontspannen bent
in zelf-bewustzijn
is dat duidelijk.

  • Stiltewandelingen naar eenheid

    Wandelen in stilte is terugkeren tot de rust die in de drukte van het leven vaak wordt gemist. Veel mensen zoeken die rust en vinden die in de natuur.

   

Can We Change the Whole Direction of Our Lives? (J. Krishnamurti)

"I" wonder what we mean by a new year. Is it a fresh year, a year that is totally afresh, something that has never happened before? When we say something is new, though we know that there is nothing new under the sun, when we talk about a happy new year, is it really a new year for us? Or is it the same old pattern repeated over and over again? Same old rituals, same old traditions, same old habits, a continuity of what we have been doing, still are doing, and will be doing this year.

So, is there anything new? Is there anything that is really afresh, something that you have never seen before? This is rather an important question, if you will follow it – to turn all the days of our life into something which you have never seen before. That means a brain that has freed itself from its conditioning, from its characteristics, from its idiosyncrasies and the opinions, and the judgements, and the convictions. Can we put all that aside and really start a new year? It would be marvellous if we could do that. Because our lives are rather shallow, superficial, and have very little meaning. We are born, whether we like it or not we are born, educated – which may be a hindrance too. Can we change the whole direction of our lives? Is this possible? Or are we condemned forever to lead rather narrow, shoddy, meaningless lives? We fill our brains and our lives with something which thought has put together.

This is not a sermon. Probably in all the churches of the world, new year will be – and in all the temples and the rest of it – they will continue in the same old way, the same old rituals, pujas and so on and so on. Can we drop all that and start anew with a clean slate and see what comes out of that, with our hearts and minds?"

– J. Krishnamurti
Madras, January 1, 1985


   

zaterdag 18 januari 2020

Boeddhisme en Advaita Vedanta verschillen?


De echte deskundigen kunnen altijd het verschil uitleggen tussen het Boeddhisme en de Advaita Vedanta. Tussen Niet-Zelf en Zelf. De uitleg van de dzogchen boedhisten vond ik altijd makkelijker te volgen. Wat vinden jullie het verschil? Hieronder een artikel over het verschil (VH).

Richard King, Early Advaita and Buddhism

The Mahayana Context of the Gaudapadiya-Karika
State University of New York Press, Albany 1995

Boekbespreking door Arvind Sharma in Philosophy East & West, Vol. 48, No 4, Oct. 1998, pp. 661-663



De Gaudapadiya Karika wordt door bijna iedereen beschouwd als een van de eerste uitingen van wat later Advaita Vedanta zou gaan heten. Recent wetenschappelijk onderzoek heeft zich op drie onderwerpen geconcentreerd:

1. Wanneer is het geschreven en door wie?
2. Is het van de hand van één auteur of is het een samengesteld werk?
3. In welke mate is het beïnvloed door het Boeddhisme?

In zijn boek Early Advaita and Buddhism besteedt Richard King aandacht aan al deze vragen, maar vooral de laatste vraag vormt het brandpunt van zijn belangstelling. De conclusies van de auteur zijn dat:

1. De tekst gaat vooraf aan leven en werk van Shankara en het werk is waarschijnlijk niet van de hand van Gaudapada.
2. Het is een samengesteld werk.
3. In alle onderdelen zijn er duidelijk aanwijsbare boeddhistische invloeden en wel van de twee voornaamste scholen van het Mahayana Boeddhisme in India: Madhyamaka en Yogacara.

King's analyse van het feit op welke wijze Madhyamaka en Advaita verschillende richtingen inslaan, nadat ze op hetzelfde kruispunt zijn aangeland, is zeer verhelderend. Het kruispunt in kwestie betreft de alledaagse noties omtrent dualiteit en verandering. In het debat over de status van een object en zijn verschillende manifestaties accepteren de boeddhisten de empirisch waar te nemen veranderingen, maar ze accepteren niet dat er een onafhankelijke realiteit is die deze veranderingen ondergaat. Dit is de doctrine van het niet-zelf. In Advaita Vedanta daarentegen wordt datgene wat de veranderingen ondergaat wel geaccepteerd, maar wordt een ultieme realiteit ontzegd aan de zich manifesterende veranderingen. Op basis van dit onderscheid laat King zien dat de doctrine van niet-ontstaan (ajativada) in de Gaudapadiya Karika gebaseerd  is op het begrip van het niet-opkomen (anutpada) van dharma's in Madhyamaka. Deze doctrine in de Gaudapadiya Karika is echter gebaseerd op een absolutistische (mis-)interpretatie van Nagarjuna.
De discussies in de Gaudapadiya Karika betreffende de gelijkheid van droom- en waaktoestand en de doctrine der non-dualiteit (advaya) van het bewustzijn worden geïdentificeerd als door Yogacara geïnspireerde thema's. Niet alleen  Madhyamaka en Yogacara invloeden worden getraceerd, maar King suggereert dat er ook nog andere invloeden zijn, welke tot nu toe aan de aandacht ontsnapt zijn.
Een punt van kritiek met betrekking tot dit boek is het feit dat King de schrijver(s) van de Gaudapadiya Karika schuldig acht aan het opleggen van een absolutisctische ontologie aan de overwegend niet absolutistische teksten van Madhyamaka en Yogacara. Zou het niet meer gepast zijn om te stellen dat de auteur(s) van de Gaudapadiya Karika een absolutistische ontologie ontlenen aan de genoemde teksten? Is de door King geuite bewering wel relevant, vooral gezien het feit dat de Gaudapadiya Karika helemaal niet pretendeert om het boeddhistische gezichtspunt weer te geven? Men kan de auteur(s) van de Gaudapadiya Karika verwijten boeddhistisch koren voor de molen van Advaita te hebben gebruikt, maar Advaita doet hetzelfde ten aanzien van de Vedische teksten.

(J.C.)

Er is geen tweeheid
als je ontspannen bent
in zelf-bewustzijn
is dat duidelijk.

  • Chakrayoga

    Yoga is de weg naar bevrijding van de beperkingen in alle onderdelen van het bestaan. Dit boek richt zich op de bevrijding van de verschillende levensenergieën: de mentale, expressieve, gevoelsmatige, vitale, seksuele en andere energieën.



   

vrijdag 17 januari 2020

The Art of Effortless Living

Mooi gemaakte documentaire over de kunst van hoe te leven. Vanuit een taoïstisch standpunt gemaakt.
   

Dagelijkse oefening en uitspraak 17 januari


Waarom publiceer ik hier vaak mooie of interessante teksten of gedichten van anderen? Omdat er zoveel moois en diepzinnig of helder uiteengezet is dat ik dat net beter kan, zelfs niet net zo goed. Dat vind ik in het geheel geen probleem. Het gaat om de weg naar binnen en hoe je je voelt op dat moment, op ieder moment in het nu. (VH)

Oefening voor vandaag: 

Laat de ademhaling vrij naar buiten gaan zonder iets achter te houden. Laat de ademenergie los en ervaar de stilte die overblijft. Laat die stilte volkomen zijn. Laat vanzelf de adem naar binnen en naar buiten gaan. Ga steeds mee met de beweging en stilte die het lichaam zelf aangeeft. (Uit: Pranayama, Douwe Tiemersma)

Probeer dit de hele dag te oefenen. Vergeet je het, geen probleem, begin gewoon gelijk weer opnieuw. Uiteindelijk proberen we een permanente meditatieve toestand te bereiken. (VH)

Uitspraak van vandaag: 

Het meest basale conflict is het besef te hebben van oneindig te zijn, vrij te zijn, en aan de andere kant het niet willen loslaten van de beperkte identiteit. Het is de fundamentele tragiek van mensen. (Douwe Tiemersma)

NB. Er komen meer dagelijkse oefeningen maar niet altijd dagelijks. Op mijn Camino's laat ik de weg de weg zijn.  (VH)




De Eeuwigheid is op zijn wake, de duisternis slaapt licht (Ivo Wantola)


Mijn favoriete satsang gever in deze regio. Ivo Wantola. 

De Eeuwigheid is op zijn wake
De duisternis slaapt licht
Alles doorstraald, zingt alles
Maar al dit mag vergeten worden
Iets ging verloren, wat geeft het?
Er is altijd meer ruimte om te vullen
En alles is voor Eeuwig
Op het scherpst van de snede dans ik
Gedragen door het eindeloze vertrouwen
Dat het niets uit maakt als ik val
In mijn cellen zijn alle werelden verborgen
Daar is leven en dood en alles zingt er
Hoe heerlijk is het dit te weten
En al het andere is een verschrikking
Mijn woorden zijn levende gestalten
En de hele fysieke wereld is enkel een gedachte
O hoe zinderend is dit visioen?
Alles komt hier thuis in mijn armen
De dood is voor altijd en het lijden is echt
O hoe liefdewekkend is dan dit
Wat opstaat uit de dood en ieder bevrijd?
Ik heb mijn ogen op de Eeuwigheid
Een hardere realiteit dan deze doch
In wiens openbaring alles verzacht wordt
Spreek van dat wat bevrijd en zo zal het zijn
Want de waarheid staat op uit het hart
Ik heb vanuit de absolute rust gesproken
Ik heb gewandeld over de aarde terwijl ieder sliep
Wat geeft het of je je leven vergooid
En al slapende naar het graf toegaat?
Ik heb alle werelden gezien, en de Zon en de dood
Ik heb gezien dat niets ooit verschil maakt
Wat ik je gegeven heb is de vrijheid
Die zich eindeloos openbaart in de liefde
Die tot het lichaam is geworden
Nooit kun je van deze vrijheid af mens
Je weet dat al deze woorden waar zijn
Wat je ook denkt of zegt of doet
Want ik ben gegrifd in jouw wezen
Al wat ik ben is onzeggelijk
Toch alle woorden zijn mijn naam
Je zou helemaal gek worden
Als ik mij volledig zou openbaren
Daarom laat ik alleen deze ster vallen vandaag
Die al uitzonderlijke eindeloze vrijheid is
Deze hele wereld en al het krioelende leven
Bevindt zich enkel in een bolling
Ik vraag u: stijg op uit deze wereld en aanschouw
Zodat je ziel rust vindt in de Eeuwigheid
Als je je geest bevrijd
ervaar je geen gevoel van beperkingen meer
De Eeuwigheid bevrijd elke geest verder
Zelfs van hen wiens bewustzijn eindeloos is
Duisternis overmant me en de Eeuwigheid wordt droef
Maar die dan tot klank wordt is de eeuwige symphonie
In elke stem en zucht vindt zij vrijheid en liefdeo Wantolan in onze weerklank rijs ik en vergeet alle duisternis

Ivo Wantola

donderdag 16 januari 2020

Nieuwsbrief van Non-dualiteit.TV januari 2020 (Patrick Kicken en Paul Smit)

[LEES] Paul van der Sterren heeft een nieuw boek:
http://bit.ly/ontbijtmetnondualiteit

[KIJK] Een mooie korte talk over het denkbeeldige onderscheid tussen mens en natuur:
https://www.npostart.nl/VPWON_1301121

[INTERVIEW] Victor Hooftman in gesprek met Anthonie Hagen:
http://nondualiteit.blog/2020/01/16/victor-in-gesprek-met-antonie-hagen/

[TIP] Mooji is binnenkort in Nederland, voor een schappelijke prijs (donatiebasis, minimaal 9,50)
http://satsang.nl/nl/data/mooji.html

[LUISTER] Een vers gesprek met Paul, over o.a. emoties:
https://www.eventgoodies.nl/organisatie/een-goede-beleving-door-emoties/

Namasté!
PK & PS
Leestip: http://eenlevenzonderstress.nl



Powered by YMLP.com 


   

Het onderbewustzijn, wat is dat ? (Rupert Spira)

Het vernauwen van bewustzijn


Als bewustzijn de enige werkelijkheid is van alles wat is, en het zelf geen vorm of beperking heeft, hoe is het dan mogelijk dat er een vormwereld verrijst?


In het evangelie van de heilige Thomas zegt Jezus: "Als mensen u vragen 'Welk teken van uw Vader is in u?', zeg hen dan: 'Het is een beweging en een rust'."

De natuurlijke toestand van bewustzijn is eenvoudig rusten in zichzelf en zijn eigen wezen kennen, maar het is ook iets natuurlijks voor bewustzijn om te bewegen of vibreren binnen zichzelf.

Alle vibratie heeft een specifieke amplitude en frequentie, en die vibratie geeft vorm aan het anders vormloze veld van zuiver bewustzijn.

Als eeuwig, oneindig bewustzijn binnen zichzelf gaat vibreren en daardoor een bepaalde vorm aanneemt, kent het niet langer zijn eigen eeuwige en oneindige wezen en verschijnt het aan zichzelf in een eindige vorm. Het is vergelijkbaar met de manier waarop een leeg, 'onbegrensd' scherm verschijnt als een eindig beeld.

Die vibrerende verschijning of eindige vorm van bewustzijn is de ervaring of de geest.

In die zin zouden we de geest kunnen definiëren als de beweging of activiteit van bewustzijn, in plaats van een entiteit op zichzelf.

De enige entiteit die er is, als we het al een entiteit kunnen noemen, is bewustzijn zelf.

De geest is bewustzijn in beweging; bewustzijn is de geest in rust.

Iedere ervaring is een beweging van de geest, en de geest - dat wil zeggen, alle denken, verbeelden, voelen, gewaarworden en waarnemen - is een vibratie van bewustzijn die verschijnt in bewustzijn, gekend wordt door bewustzijn en bestaat uit bewustzijn.

Bewustzijn is voor de geest of de ervaring wat een van zichzelf bewust scherm is voor een film. Zoals de enige substantie die in de beperkte verschijningsvormen van de film aanwezig is het 'onbeperkte' scherm is, zo is bewustzijn de enige substantie die aanwezig is in de eindige ervaring of de geest.

En zoals het scherm nooit verdeeld wordt in een veelheid en diversiteit aan objecten en figuren in een film, ook al lijkt dat het geval te zijn vanuit het perspectief van een van de figuren, zo is ondeelbaar, oneindig bewustzijn de enige substantie die in de ervaring of geest aanwezig is, ook al lijkt het een veelheid en diversiteit aan eindige, afzonderlijke objecten en zelven te omvatten vanuit het beperkte perspectief van een van die zelven.

De veelheid en diversiteit van de ervaring of geest is een modulatie van het ondeelbare, ongewijzigde veld van zuiver bewustzijn, zoals de veelheid en diversiteit van de beelden in een film een modulatie zijn van het enkelvoudige, ongediversifieerde scherm.

En zoals de enige substantie die in de activiteit of beweging van een figuur in een film aanwezig is het scherm is, dat zelf handelt noch beweegt, zo is bewustzijn, dat evenmin handelt of beweegt, de enige substantie die aanwezig is in de activiteit of beweging van de geest. Daarom beweegt bewustzijn zonder te bewegen en handelt het zonder te handelen.

Als bewustzijn niets anders bevat dan zichzelf, hoe kan het dan iets anders kennen dan zijn eigen eeuwige, oneindige wezen, zoals een object, persoon of wereld?

Het oneindige kan alleen het oneindige kennen; het eindige kan alleen het eindige kennen.

Je zou je dan kunnen afvragen, als oneindig bewustzijn en de eindige geest elkaar nooit zullen kennen, hoe het mogelijk is dat de ervaring gekend wordt, en door wie, gegeven het feit dat oneindig bewustzijn alles is wat werkelijk aanwezig is.

Met andere woorden, wat is de relatie tussen oneindig bewustzijn en de eindige geest?

De vraag verdwijnt als ingezien wordt dat oneindig bewustzijn en de eindige geest niet twee entiteiten zijn die onafhankelijk van elkaar bestaan; de laatste is namelijk een tijdelijke modulatie van de eerste.

Om iets eindigs, zoals een object, persoon of wereld, te kunnen kennen moet oneindig bewustzijn ophouden zijn eigen onbegrensde wezen te kennen zoals het is en de vorm aannemen van de eindige geest.

Dat wil zeggen, om een object, persoon of wereld die losstaat van zichzelf te kunnen kennen, moet oneindig bewustzijn zichzelf in tweeën delen en een eindig bewustzijn of geest worden, het afzonderlijke subject van de ervaring, vanuit wiens gezichtspunt het in staat is om een afzonderlijk object te kennen.

De geest is de activiteit aan de hand waarvan het van nature verenigde bewustzijnsveld zichzelf in tweeën lijkt te delen — een subject dat kent en een object, ander of wereld dat gekend wordt - zoals in een droom onze eigen geest zichzelf in tweeën lijkt te delen, waarbij het ene deel de gedroomde wereld wordt en het andere het gedroomde subject vanuit wiens perspectief hij vervolgens de wereld kent, ook al doet die ogenschijnlijke verdeling van zichzelf zijn eenheid nooit echt teniet.

Iedere ervaring, hoe gewoon of buitengewoon ook, is een ervaring van de eindige geest, ook al is oneindig bewustzijn de enige substantie die in de eindige geest aanwezig is.

De eindige geest verandert altijd van aanzien, maar zijn wezenlijke substantie of werkelijkheid blijft altijd dezelfde, zoals de beelden in een film altijd veranderen, maar hun werkelijkheid, het scherm, nooit verandert.

De oorspronkelijke, wezenlijke en onherleidbare aard van de geest is oneindig bewustzijn zelf. Die zou ook de oorspronkelijke of ongeconditioneerde geest genoemd kunnen worden.

De geest staat dus niet los van bewustzijn. In feite bestaat er niet werkelijk een ding of entiteit genaamd 'geest'; alleen bewustzijn en zijn modulaties bestaan.

Bewustzijn kan nooit iets anders kennen dan zichzelf, want alles wat de ervaring of geest behelst is bewustzijn zelf.

Door de vorm van de eindige geest aan te nemen houdt bewustzijn nooit echt op met oneindig bewustzijn zijn en kent het niets anders dan zichzelf, zoals een scherm dat het aanzien van een landschap in een film aanneemt nooit ophoudt het scherm te zijn.

Alleen in de vorm van de geest kan bewustzijn iets anders lijken te kennen dan zijn eigen onbegrensde, altijd aanwezige wezen, zoals een object, ander of wereld.

In die zin is de geest de activiteit of het voertuig aan de hand waarvan bewustzijn aan zichzelf verschijnt als de objectieve ervaring.

Om de vorm van de geest aan te kunnen nemen, moet bewustzijn het richtpunt van zijn kennen vernauwen en zichzelf daarmee ogenschijnlijk begrenzen.

Als het zichzelf eenmaal begrensd heeft door de activiteit van de geest aan te nemen, lijkt de kennis van zijn eigen eeuwige, oneindige aard genegeerd, verhuld of vergeten te worden, en dat vergeten geeft het kennen van de objectieve ervaring - dat wil zeggen, de manifestatie - de ruimte om er ogenschijnlijk te zijn.

Bewustzijn droomt de wereld binnen zichzelf en verliest zichzelf tegelijkertijd in zijn eigen droom, als gevolg waarvan het een afzonderlijk subject of een afzonderlijke ervaring binnen die droom lijkt te worden, vanuit wiens perspectief de gedroomde wereld gekend kan worden.

De subjectobjectrelatie is dus het medium aan de hand waarvan het oneindige aan zichzelf verschijnt als het eindige. Het subject en het object vormen twee zijden van hetzelfde over het hoofd zien, negeren of vergeten van bewustzijn.

Met andere woorden, de schepping of manifestatie eist een offer; ze heeft een prijs. Bewustzijn moet zichzelf opofferen, moet het kennen van zijn eigen oneindige wezen negeren, om de manifestatie ogenschijnlijk uit zichzelf te laten ontstaan.

De wereld der objecten is een weerspiegeling van de beperkingen die eigen zijn aan het waarnemende subject.

Als het ogenschijnlijk afzonderlijke subject van de ervaring echter zijn eigen aard gaat onderzoeken door het kennen waarmee het gewoonlijk de objectieve ervaring kent op zichzelf te richten, wordt het bevrijd van zijn aan zichzelf opgelegde beperkingen en laat het zich herkennen als oneindig bewustzijn.

Als het ogenschijnlijke subject zichzelf herkent of 'herinnert' en dus zijn beperkingen kwijtraakt, wordt het corresponderende object evenzeer bevrijd van zijn beperkingen, en wordt de enkelvoudige, ondeelbare identiciteit van subject en object duidelijk.

Dat is wat Jezus bedoelde toen hij zei: "Ik en de Vader zijn één."

Dat wil zeggen, de wezenlijke werkelijkheid van mijzelf — het bewustzijn dat in de geest straalt als het weten 'ik ben' of de ervaring van je bewust zijn - en de ultieme werkelijkheid van de wereld - het bestaan zelf - vormen een enkelvoudige, ondeelbare, oneindige werkelijkheid.

Als beseft wordt dat het waarnemende subject een denkbeeldige beperking van de ware en enige werkelijkheid van oneindig bewustzijn is, wordt tevens beseft dat de wereld als een ogenschijnlijke veelheid en diversiteit aan objecten die losstaan van het subject evenzeer denkbeeldig is, en straalt zij als bewustzijn zelf, Gods oneindige wezen.

Zoals William Blake zei: "Als de deuren der waarneming gereinigd zouden worden, zou alles aan de mens verschijnen zoals het is: Oneindig." (Uit The Marriage of Heaven and Hell)

Dat wil zeggen, als de geest aan de hand waarvan de wereld waargenomen wordt bevrijd wordt van zijn beperkingen, zal hij die beperkingen niet langer meer projecteren op het object, de ander of de wereld die hij kent of waarneemt en zullen die, als gevolg daarvan, oneindig blijken te zijn.

Sterker nog, het object, de ander of de wereld zullen niet langer als object, ander of wereld ervaren worden, maar als de schittering van Gods oneindige, van zichzelf bewuste wezen.


*


Om de verschijning van het eindige in het oneindige te bewerkstelligen moet bewustzijn de breedte van zijn aandacht inkrimpen of vernauwen.

In die zin is het volledige spectrum van de ervaring, van de diepste, zogenaamde onbewuste en onderbewuste lagen van de geest tot de bekende toestanden van waken, dromen en slapen, gebonden aan een in toenemende mate vernauwen, beperken of vergeten van de wezenlijke aard van de geest, zuiver bewustzijn.

Hoe vindt dat plaats? Vanuit het ultieme gezichtspunt vindt het niet plaats. Er gebeurt nooit iets met bewustzijn, zoals er ook niets met het scherm gebeurt als een film begint.

Maar laten we een concessie aan de geest doen en dit vanuit zijn gezichtspunt onderzoeken. Stel je de oorspronkelijke geest of zuiver bewustzijn voor, volkomen open en volledig ongericht.

Er is alleen sprake van zijn eigen lege, vormloze, dimensieloze aanwezigheid waarin hij zijn eigen eeuwige, oneindige wezen kent.

In die open en ongerichte toestand is er in zijn waarnemingsveld geen sprake van enige objectieve ervaring, zoals een volledig onscherpe camera geen beeld zal registreren.

Als bewustzijn echter in zichzelf begint te vibreren gaat zijn vormloze wezen ogenschijnlijke beperkingen aannemen en lijkt bewustzijn als gevolg daarvan niet langer zijn eigen oneindige wezen te kennen en zichzelf in plaats daarvan te kennen als een beperkte vorm.

Dat kennen van vorm vereist dat bewustzijn zich ergens op richt, een vernauwen van zijn wijd open, ongerichte kennen tot een beperkte, geleide vorm van kennen.

Die beperkte, geleide vorm van kennen is de geest, de ervaring of aandacht.

Het richten of vernauwen van bewustzijn haalt de vorm dus uit de mogelijkheid van oneindig zijn naar een eindig bestaan toe.

Allereerst verschijnen er, als bewustzijn zijn kennen richt of vernauwt in de vorm van de geest, ervaring of aandacht, slechts de meest vage vormen met vrijwel geen gedaante, kleur of omvang.

Maar als bewustzijn zijn richtpunt steeds verder vernauwt en aanscherpt, worden objecten steeds helderder.

Die toename laat een ervaringsspectrum ontstaan dat begint bij nauwelijks waarneembare toestanden van het zogenaamde onbewuste en onderbewuste en via de droomtoestand doorloopt naar de waaktoestand, waarin de ervaring het helderst omlijnd is.

In geen van deze fasen ontstaat daadwerkelijk een zelf of beweegt zich een zelf door die toestanden heen, ook al kunnen toestanden, omdat ze objectief zijn, alleen gezien of gekend worden vanuit het perspectief van een ogenschijnlijk subject.

Dat subject is geen entiteit op zichzelf. Het is het voertuig aan de hand waarvan bewustzijn zichzelf manifesteert als de objectieve ervaring en die tegelijkertijd ook kent.

Bewustzijn ondergaat die toestanden niet, zoals een scherm nooit de ervaringen van een figuur in een film ondergaat.

Toestanden ontvouwen zich in bewustzijn, op dezelfde manier als de ervaringen van de figuur zich op het scherm ontvouwen.

Bewustzijn is alles wat er aanwezig is om iets te kennen of te ervaren, en vormt tegelijkertijd de wezenlijke aard of inhoud van alles wat gekend of ervaren wordt.

Bewustzijn ondergaat dus nooit een toestand, maar vibreert gewoon binnen zichzelf en ontvouwt dan zichzelf binnen zichzelf.

De verschillende toestanden vormen verschillende frequenties en amplitudes van zijn eigen activiteit.

Zeggen "als bewustzijn zijn kennen richt of vernauwt in de vorm van de geest" is strikt genomen niet waar, want het suggereert dat het ogenschijnlijke richten van bewustzijn plaatsvindt op een bepaald moment in de tijd.

De tijd ontstaat echter alleen ogenschijnlijk als de geest beweegt, en dus kan het bewegen van de geest niet plaatsvinden of beginnen op een bepaald moment in de tijd. De geest begint noch eindigt, want als het bewegen van de geest ophoudt, houdt ook de verschijning van de tijd op.

De geest kent begin noch eind, maar de geest kan dat zelf nooit begrijpen, want hij legt zijn eigen beperkingen op aan alles wat hij kent, waardoor hij dat wat in feite eeuwig is doet voorkomen als tijd.

Als concessie aan de geest die zijn eigen activiteit en aard probeert te begrijpen, is het dus gerechtvaardigd om voorlopig te zeggen: "Als bewustzijn zijn kennen richt of vernauwt in de vorm van de geest ..."


*


Om vorm of de manifestatie te kunnen kennen moet bewustzijn zijn kennen of aandacht in een bepaalde richting sturen.

Om een specifiek object - een gedachte, beeld, gevoel, gewaarwording of waarneming — het ervaringsveld binnen te laten komen moet bewustzijn binnen zichzelf samentrekken door zijn kennen te richten en daarmee te begrenzen in de vorm van aandacht.

In die zin laat de aandacht vorm ontstaan uit het vormloze veld van oneindig bewustzijn.

Dat richten van zijn aandacht gaat noodzakelijkerwijs gepaard met het uitsluiten, negeren of vergeten van alles wat zich buiten zijn aandachtsveld bevindt, zoals het feit dat je je momenteel richt op deze woorden talloze andere ervaringen uitsluit die als gevolg daarvan aan de rand van je ervaringsveld verspreid liggen.

Het tintelende gevoel in de toppen van je vingers bijvoorbeeld ontstond niet op het moment dat je deze woorden las. Het was er al die tijd al, maar het werd overschaduwd door je interesse in die woorden.

De eindige geest bestaat weliswaar alleen maar uit oneindig bewustzijn, maar hij vormt slechts een klein stukje van het oneindige veld van zuiver bewustzijn dat steeds kleiner wordt naarmate het verder condenseert tot de waaktoe-stand.

Dat wil niet zeggen dat de vorm van de droom- en de waaktoestand alles is wat er bestaat.

De geest kan dat in de waaktoestand niet met recht beweren, want zijn eigen kennis beperkt zich per definitie tot de verschijnselen die zich voordoen in de waaktoestand.

Het betekent alleen maar dat als vormen helderder waarneembaar worden als ze opduiken uit het oneindige veld van ongericht bewustzijn en aan de hand van een spectrum aan toestanden samentrekken tot de waaktoestand, steeds meer elementen in het bewustzijnsveld buitengesloten worden en daarmee verbannen worden naar de niet waarneembare randgebieden van de ervaring.

Met andere woorden, bewustzijn neemt de vorm van de eindige geest aan door het richtpunt of de aandachtssfeer van zijn kennen te vernauwen en de mogelijkheden binnen zijn eigen oneindige veld steeds verder buiten te sluiten als de objecten van de wereld van de waaktoestand steeds meer in beeld komen.

Om zichzelf te kunnen kennen is een omkering van dat proces nodig, en die wordt bewerkstelligd door de aandacht minder sterk op iets te richten.

Dat proces kan geformaliseerd worden in meditatie of gebed, maar het gebeurt ook op de momenten waarop een gedachte of waarneming ten einde komt - ook al wordt dat vanwege de korte duur ervan gewoonlijk niet opgemerkt - en als de geest zich ontspant als hij in slaap valt.

Als bewustzijn zijn aandacht van het object, de ander of de wereld afwendt, zakt zijn vermogen tot kennen geleidelijk aan terug in zichzelf en wordt het tijdens dat proces in toenemende mate bevrijd van de beperkingen die het zichzelf had opgelegd om de vorm van de eindige geest te kunnen aannemen.

Als bewustzijn het punt bereikt waarop het zijn aandacht helemaal verbreedt naar zijn wezenlijke, wijd open, objectloze toestand, kent het alleen nog zichzelf en geen object, ander of wereld meer, zoals er geen beeld meer verschijnt via de lens van een volkomen onscherp ingestelde camera.

Er is dan alleen nog sprake van oneindig bewustzijn dat zijn eigen vredige, altijd aanwezige en onbegrensde wezen kent.

Dat wordt ervaren in de diepe slaap, de vervulling van een verlangen, de tijdloze leemte tussen twee gedachten of waarnemingen, een plotseling moment van verhoogde emotie, of een moment van liefde, schoonheid of inzicht.

Bewustzijn brengt de manifestatie tot leven door zich uit vrije wil te beperken in zijn eigen creativiteit en daarmee een segment van zijn eigen oneindige vermogen te actualiseren.

Met andere woorden, bewustzijn moet in slaap vallen ten aanzien van zijn eigen oneindige aard om de vorm van de geest aan te kunnen nemen en in die zin zichzelf te kunnen manifesteren en tegelijkertijd kennen als de wereld.

We kunnen dus zeggen dat bewustzijn slaapt als de geest wakker is, en dat bewustzijn wakker is als de geest slaapt.

Natuurlijk slaapt bewustzijn nooit; "in slaap vallen ten aanzien van" betekent in deze context zijn eigen oneindige werkelijkheid negeren.

Zoals in de Bhagavad Gita gezegd wordt: "Dat wat dag is voor de velen is nacht voor de ene, en dat wat nacht is voor de velen is dag voor de ene."

Als de geest wakker of actief is, is bewustzijn in slaap ten aanzien van zijn eigen aard door de vorm van de eindige geest aan te nemen en zo een deel van zijn oneindige mogelijkheden te manifesteren, dat wil zeggen, de wereld ogenschijnlijk tot leven te wekken.

Als bewustzijn wakker wordt ten aanzien van zichzelf en zijn eigen oneindige wezen herkent, lost de geest op of slaapt hij, en als gevolg daarvan vouwt bewustzijn dan de wereld weer op binnen zichzelf.

Bewustzijn kan zijn eigen oneindige wezen kennen, of het verhult zichzelf met behulp van zijn eigen creativiteit en verschijnt dan als de geest.

In die context wordt gezegd dat de wereld 'het vergeten van het zelf' of 'een droom in Gods geest' is.

Als God in slaap valt, droomt Hij de wereld tot leven.


*


Hoe kan oneindig bewustzijn ten aanzien van zichzelf in slaap vallen of zijn eigen oneindige aard over het hoofd zien als oneindig bewustzijn niets anders bevat dan oneindig bewustzijn om zichzelf mee te verhullen of beperken?

Zoals in een nachtelijke droom iedere geest een nieuw lichaam creëert, vanuit wiens gezichtspunt de gedroomde wereld gekend wordt, en zich er tegelijkertijd mee identificeert, zo verbeeldt oneindig bewustzijn zich in de waak-toestand dat het ons lichaam is, vanuit wiens perspectief het zichzelf en de wereld ervaart, en identificeert het zich ermee.

In die zin is de geest de activiteit aan de hand waarvan bewustzijn zichzelf beperkt en dus lokaliseert, en is het lichaam een beeld van dat lokalisatieproces in de geest.

Het lichaam is geen object dat bestaat uit materie; het is een activiteit die bestaat uit geest — de activiteit aan de hand waarvan bewustzijn zichzelf beperkt en lokaliseert.

Bewustzijn verhult, negeert of vergeet zijn eigen oneindige aard door zichzelf uit vrije wil de beperkingen van het lichaam op te leggen.

Bewustzijn valt in slaap ten aanzien van zijn eigen aard en droomt dat het de wereld binnen zichzelf baart, en lijkt dan, door dat te doen, beperkt te worden tot en gelokaliseerd te worden als een lichaam in die wereld, vanuit wiens perspectief het die wereld nu lijkt te kennen.

Daarom lijkt de geest, of die zich nu in de droom- of de waaktoestand bevindt, de wereld altijd te kennen vanuit het perspectief van een lichaam; het is een illusie die zelfs blijft voortduren als de aard van de geest herkend is.

Met andere woorden, bewustzijn gaat zijn eigen verbeeldingswereld binnen als afzonderlijk ervaringssubject vanuit wiens gezichtspunt het de wereld kent, maar door dat te doen verliest het de kennis van zijn eigen eeuwigheid en lijkt het, als gevolg daarvan, tijdelijk en eindig te worden.

Hier wordt in de christelijke traditie naar verwezen als de Zondeval en als onwetendheid — het niet kennen van de werkelijkheid — in de vedantische traditie.

Om die reden wordt er in de vedantische traditie gezegd dat de geest een mengsel is van het kennen dat zuiver bewustzijn toebehoort en de beperkingen die horen bij het lichaam.

Wat in die traditie vaak niet duidelijk gemaakt wordt, is dat die ogenschijnlijke beperking van bewustzijn ten behoeve van de manifestatie geen vergissing is die door een of andere kwaadwillende of onwetende kracht van buiten aan bewustzijn is opgedrongen, maar uit vrije wil door bewustzijn aan zichzelf wordt opgelegd om dat wat in potentie binnen zichzelf ligt opgeslagen tot ogenschijnlijke manifestatie te brengen.

Het is een daad van liefde, niet een daad van onwetendheid.

Daarom zei William Blake: "De eeuwigheid is verliefd op de voortbrengselen van de tijd." (Uit The Marriage of Heaven) and Hell

Ook al wordt bewustzijn nooit echt een afzonderlijk ervaringssubject, het lijkt het wel te zijn vanuit het perspectief van de eindige geest.

Met andere woorden, het ego - het ogenschijnlijk afzonderlijke ervaringssubject dat in en als het lichaam gelokaliseerd lijkt te zijn — is dat alleen maar vanuit zijn eigen bedrieglijke gezichtspunt.

Alleen als die ogenschijnlijke bewustzijn-in-het-lichaam-entiteit kan bewustzijn iets kennen wat iets anders lijkt te zijn dan hijzelf, dat wil zeggen, een object, persoon of wereld.

Met andere woorden, de wereld kan alleen maar gekend worden in dualiteit, binnen een subject-objectrelatie.

Bewustzijn moet zichzelf in tweeën delen — een subject dat kent en een object dat gekend wordt - om de schepping te kunnen creëren.

Het moet de eenheid van zijn eigen oneindige, ondeelbare wezen opofferen en een afzonderlijk zelf in de wereld lijken te worden dat nu, als gevolg daarvan, zijn eigen onafhankelijke bestaan lijkt te verwerven.

Het innerlijke zelf en de buitenwereld vormen dus de onvermijdelijke dualiteit die de manifestatie tot leven brengt. Het zijn twee zijden van dezelfde munt: de ogenschijnlijke verhulling van de werkelijkheid.

Omdat het twee ogenschijnlijk afzonderlijke entiteiten zijn, lijken het zelf en de wereld twee verschillende werkelijkheden te vertegenwoordigen.

De geest lijkt het wezen van het zelf aan de binnenkant te zijn, en materie wordt vanuit het perspectief van die geest beschouwd als het wezen van de wereld aan de buitenkant.

Geest en materie komen dus gezamenlijk tevoorschijn als bewustzijn in slaap valt ten aanzien van zijn eigen oneindige werkelijkheid en het zelf-in-de-wereld tot leven brengt in zijn dromen.

In die zin kennen geest noch materie een eigen afzonderlijk, onafhankelijk bestaan; beide zijn tijdelijke, eindige modulaties van de enkelvoudige werkelijkheid van oneindig bewustzijn.

Het is geen toeval dat psychiaters nooit een afzonderlijke entiteit genaamd geest gevonden hebben, en natuurkundigen moeten nog steeds materie zien te vinden.

Die substanties zullen nooit gevonden worden, want ze bestaan niet op zichzelf.

Hun ogenschijnlijke bestaan wordt ontleend aan oneindig bewustzijn, Gods oneindige wezen, de enige werkelijkheid van alles wat is of lijkt te zijn.