Populaire berichten

donderdag 16 januari 2020

Het onderbewustzijn, wat is dat ? (Rupert Spira)

Het vernauwen van bewustzijn


Als bewustzijn de enige werkelijkheid is van alles wat is, en het zelf geen vorm of beperking heeft, hoe is het dan mogelijk dat er een vormwereld verrijst?


In het evangelie van de heilige Thomas zegt Jezus: "Als mensen u vragen 'Welk teken van uw Vader is in u?', zeg hen dan: 'Het is een beweging en een rust'."

De natuurlijke toestand van bewustzijn is eenvoudig rusten in zichzelf en zijn eigen wezen kennen, maar het is ook iets natuurlijks voor bewustzijn om te bewegen of vibreren binnen zichzelf.

Alle vibratie heeft een specifieke amplitude en frequentie, en die vibratie geeft vorm aan het anders vormloze veld van zuiver bewustzijn.

Als eeuwig, oneindig bewustzijn binnen zichzelf gaat vibreren en daardoor een bepaalde vorm aanneemt, kent het niet langer zijn eigen eeuwige en oneindige wezen en verschijnt het aan zichzelf in een eindige vorm. Het is vergelijkbaar met de manier waarop een leeg, 'onbegrensd' scherm verschijnt als een eindig beeld.

Die vibrerende verschijning of eindige vorm van bewustzijn is de ervaring of de geest.

In die zin zouden we de geest kunnen definiëren als de beweging of activiteit van bewustzijn, in plaats van een entiteit op zichzelf.

De enige entiteit die er is, als we het al een entiteit kunnen noemen, is bewustzijn zelf.

De geest is bewustzijn in beweging; bewustzijn is de geest in rust.

Iedere ervaring is een beweging van de geest, en de geest - dat wil zeggen, alle denken, verbeelden, voelen, gewaarworden en waarnemen - is een vibratie van bewustzijn die verschijnt in bewustzijn, gekend wordt door bewustzijn en bestaat uit bewustzijn.

Bewustzijn is voor de geest of de ervaring wat een van zichzelf bewust scherm is voor een film. Zoals de enige substantie die in de beperkte verschijningsvormen van de film aanwezig is het 'onbeperkte' scherm is, zo is bewustzijn de enige substantie die aanwezig is in de eindige ervaring of de geest.

En zoals het scherm nooit verdeeld wordt in een veelheid en diversiteit aan objecten en figuren in een film, ook al lijkt dat het geval te zijn vanuit het perspectief van een van de figuren, zo is ondeelbaar, oneindig bewustzijn de enige substantie die in de ervaring of geest aanwezig is, ook al lijkt het een veelheid en diversiteit aan eindige, afzonderlijke objecten en zelven te omvatten vanuit het beperkte perspectief van een van die zelven.

De veelheid en diversiteit van de ervaring of geest is een modulatie van het ondeelbare, ongewijzigde veld van zuiver bewustzijn, zoals de veelheid en diversiteit van de beelden in een film een modulatie zijn van het enkelvoudige, ongediversifieerde scherm.

En zoals de enige substantie die in de activiteit of beweging van een figuur in een film aanwezig is het scherm is, dat zelf handelt noch beweegt, zo is bewustzijn, dat evenmin handelt of beweegt, de enige substantie die aanwezig is in de activiteit of beweging van de geest. Daarom beweegt bewustzijn zonder te bewegen en handelt het zonder te handelen.

Als bewustzijn niets anders bevat dan zichzelf, hoe kan het dan iets anders kennen dan zijn eigen eeuwige, oneindige wezen, zoals een object, persoon of wereld?

Het oneindige kan alleen het oneindige kennen; het eindige kan alleen het eindige kennen.

Je zou je dan kunnen afvragen, als oneindig bewustzijn en de eindige geest elkaar nooit zullen kennen, hoe het mogelijk is dat de ervaring gekend wordt, en door wie, gegeven het feit dat oneindig bewustzijn alles is wat werkelijk aanwezig is.

Met andere woorden, wat is de relatie tussen oneindig bewustzijn en de eindige geest?

De vraag verdwijnt als ingezien wordt dat oneindig bewustzijn en de eindige geest niet twee entiteiten zijn die onafhankelijk van elkaar bestaan; de laatste is namelijk een tijdelijke modulatie van de eerste.

Om iets eindigs, zoals een object, persoon of wereld, te kunnen kennen moet oneindig bewustzijn ophouden zijn eigen onbegrensde wezen te kennen zoals het is en de vorm aannemen van de eindige geest.

Dat wil zeggen, om een object, persoon of wereld die losstaat van zichzelf te kunnen kennen, moet oneindig bewustzijn zichzelf in tweeën delen en een eindig bewustzijn of geest worden, het afzonderlijke subject van de ervaring, vanuit wiens gezichtspunt het in staat is om een afzonderlijk object te kennen.

De geest is de activiteit aan de hand waarvan het van nature verenigde bewustzijnsveld zichzelf in tweeën lijkt te delen — een subject dat kent en een object, ander of wereld dat gekend wordt - zoals in een droom onze eigen geest zichzelf in tweeën lijkt te delen, waarbij het ene deel de gedroomde wereld wordt en het andere het gedroomde subject vanuit wiens perspectief hij vervolgens de wereld kent, ook al doet die ogenschijnlijke verdeling van zichzelf zijn eenheid nooit echt teniet.

Iedere ervaring, hoe gewoon of buitengewoon ook, is een ervaring van de eindige geest, ook al is oneindig bewustzijn de enige substantie die in de eindige geest aanwezig is.

De eindige geest verandert altijd van aanzien, maar zijn wezenlijke substantie of werkelijkheid blijft altijd dezelfde, zoals de beelden in een film altijd veranderen, maar hun werkelijkheid, het scherm, nooit verandert.

De oorspronkelijke, wezenlijke en onherleidbare aard van de geest is oneindig bewustzijn zelf. Die zou ook de oorspronkelijke of ongeconditioneerde geest genoemd kunnen worden.

De geest staat dus niet los van bewustzijn. In feite bestaat er niet werkelijk een ding of entiteit genaamd 'geest'; alleen bewustzijn en zijn modulaties bestaan.

Bewustzijn kan nooit iets anders kennen dan zichzelf, want alles wat de ervaring of geest behelst is bewustzijn zelf.

Door de vorm van de eindige geest aan te nemen houdt bewustzijn nooit echt op met oneindig bewustzijn zijn en kent het niets anders dan zichzelf, zoals een scherm dat het aanzien van een landschap in een film aanneemt nooit ophoudt het scherm te zijn.

Alleen in de vorm van de geest kan bewustzijn iets anders lijken te kennen dan zijn eigen onbegrensde, altijd aanwezige wezen, zoals een object, ander of wereld.

In die zin is de geest de activiteit of het voertuig aan de hand waarvan bewustzijn aan zichzelf verschijnt als de objectieve ervaring.

Om de vorm van de geest aan te kunnen nemen, moet bewustzijn het richtpunt van zijn kennen vernauwen en zichzelf daarmee ogenschijnlijk begrenzen.

Als het zichzelf eenmaal begrensd heeft door de activiteit van de geest aan te nemen, lijkt de kennis van zijn eigen eeuwige, oneindige aard genegeerd, verhuld of vergeten te worden, en dat vergeten geeft het kennen van de objectieve ervaring - dat wil zeggen, de manifestatie - de ruimte om er ogenschijnlijk te zijn.

Bewustzijn droomt de wereld binnen zichzelf en verliest zichzelf tegelijkertijd in zijn eigen droom, als gevolg waarvan het een afzonderlijk subject of een afzonderlijke ervaring binnen die droom lijkt te worden, vanuit wiens perspectief de gedroomde wereld gekend kan worden.

De subjectobjectrelatie is dus het medium aan de hand waarvan het oneindige aan zichzelf verschijnt als het eindige. Het subject en het object vormen twee zijden van hetzelfde over het hoofd zien, negeren of vergeten van bewustzijn.

Met andere woorden, de schepping of manifestatie eist een offer; ze heeft een prijs. Bewustzijn moet zichzelf opofferen, moet het kennen van zijn eigen oneindige wezen negeren, om de manifestatie ogenschijnlijk uit zichzelf te laten ontstaan.

De wereld der objecten is een weerspiegeling van de beperkingen die eigen zijn aan het waarnemende subject.

Als het ogenschijnlijk afzonderlijke subject van de ervaring echter zijn eigen aard gaat onderzoeken door het kennen waarmee het gewoonlijk de objectieve ervaring kent op zichzelf te richten, wordt het bevrijd van zijn aan zichzelf opgelegde beperkingen en laat het zich herkennen als oneindig bewustzijn.

Als het ogenschijnlijke subject zichzelf herkent of 'herinnert' en dus zijn beperkingen kwijtraakt, wordt het corresponderende object evenzeer bevrijd van zijn beperkingen, en wordt de enkelvoudige, ondeelbare identiciteit van subject en object duidelijk.

Dat is wat Jezus bedoelde toen hij zei: "Ik en de Vader zijn één."

Dat wil zeggen, de wezenlijke werkelijkheid van mijzelf — het bewustzijn dat in de geest straalt als het weten 'ik ben' of de ervaring van je bewust zijn - en de ultieme werkelijkheid van de wereld - het bestaan zelf - vormen een enkelvoudige, ondeelbare, oneindige werkelijkheid.

Als beseft wordt dat het waarnemende subject een denkbeeldige beperking van de ware en enige werkelijkheid van oneindig bewustzijn is, wordt tevens beseft dat de wereld als een ogenschijnlijke veelheid en diversiteit aan objecten die losstaan van het subject evenzeer denkbeeldig is, en straalt zij als bewustzijn zelf, Gods oneindige wezen.

Zoals William Blake zei: "Als de deuren der waarneming gereinigd zouden worden, zou alles aan de mens verschijnen zoals het is: Oneindig." (Uit The Marriage of Heaven and Hell)

Dat wil zeggen, als de geest aan de hand waarvan de wereld waargenomen wordt bevrijd wordt van zijn beperkingen, zal hij die beperkingen niet langer meer projecteren op het object, de ander of de wereld die hij kent of waarneemt en zullen die, als gevolg daarvan, oneindig blijken te zijn.

Sterker nog, het object, de ander of de wereld zullen niet langer als object, ander of wereld ervaren worden, maar als de schittering van Gods oneindige, van zichzelf bewuste wezen.


*


Om de verschijning van het eindige in het oneindige te bewerkstelligen moet bewustzijn de breedte van zijn aandacht inkrimpen of vernauwen.

In die zin is het volledige spectrum van de ervaring, van de diepste, zogenaamde onbewuste en onderbewuste lagen van de geest tot de bekende toestanden van waken, dromen en slapen, gebonden aan een in toenemende mate vernauwen, beperken of vergeten van de wezenlijke aard van de geest, zuiver bewustzijn.

Hoe vindt dat plaats? Vanuit het ultieme gezichtspunt vindt het niet plaats. Er gebeurt nooit iets met bewustzijn, zoals er ook niets met het scherm gebeurt als een film begint.

Maar laten we een concessie aan de geest doen en dit vanuit zijn gezichtspunt onderzoeken. Stel je de oorspronkelijke geest of zuiver bewustzijn voor, volkomen open en volledig ongericht.

Er is alleen sprake van zijn eigen lege, vormloze, dimensieloze aanwezigheid waarin hij zijn eigen eeuwige, oneindige wezen kent.

In die open en ongerichte toestand is er in zijn waarnemingsveld geen sprake van enige objectieve ervaring, zoals een volledig onscherpe camera geen beeld zal registreren.

Als bewustzijn echter in zichzelf begint te vibreren gaat zijn vormloze wezen ogenschijnlijke beperkingen aannemen en lijkt bewustzijn als gevolg daarvan niet langer zijn eigen oneindige wezen te kennen en zichzelf in plaats daarvan te kennen als een beperkte vorm.

Dat kennen van vorm vereist dat bewustzijn zich ergens op richt, een vernauwen van zijn wijd open, ongerichte kennen tot een beperkte, geleide vorm van kennen.

Die beperkte, geleide vorm van kennen is de geest, de ervaring of aandacht.

Het richten of vernauwen van bewustzijn haalt de vorm dus uit de mogelijkheid van oneindig zijn naar een eindig bestaan toe.

Allereerst verschijnen er, als bewustzijn zijn kennen richt of vernauwt in de vorm van de geest, ervaring of aandacht, slechts de meest vage vormen met vrijwel geen gedaante, kleur of omvang.

Maar als bewustzijn zijn richtpunt steeds verder vernauwt en aanscherpt, worden objecten steeds helderder.

Die toename laat een ervaringsspectrum ontstaan dat begint bij nauwelijks waarneembare toestanden van het zogenaamde onbewuste en onderbewuste en via de droomtoestand doorloopt naar de waaktoestand, waarin de ervaring het helderst omlijnd is.

In geen van deze fasen ontstaat daadwerkelijk een zelf of beweegt zich een zelf door die toestanden heen, ook al kunnen toestanden, omdat ze objectief zijn, alleen gezien of gekend worden vanuit het perspectief van een ogenschijnlijk subject.

Dat subject is geen entiteit op zichzelf. Het is het voertuig aan de hand waarvan bewustzijn zichzelf manifesteert als de objectieve ervaring en die tegelijkertijd ook kent.

Bewustzijn ondergaat die toestanden niet, zoals een scherm nooit de ervaringen van een figuur in een film ondergaat.

Toestanden ontvouwen zich in bewustzijn, op dezelfde manier als de ervaringen van de figuur zich op het scherm ontvouwen.

Bewustzijn is alles wat er aanwezig is om iets te kennen of te ervaren, en vormt tegelijkertijd de wezenlijke aard of inhoud van alles wat gekend of ervaren wordt.

Bewustzijn ondergaat dus nooit een toestand, maar vibreert gewoon binnen zichzelf en ontvouwt dan zichzelf binnen zichzelf.

De verschillende toestanden vormen verschillende frequenties en amplitudes van zijn eigen activiteit.

Zeggen "als bewustzijn zijn kennen richt of vernauwt in de vorm van de geest" is strikt genomen niet waar, want het suggereert dat het ogenschijnlijke richten van bewustzijn plaatsvindt op een bepaald moment in de tijd.

De tijd ontstaat echter alleen ogenschijnlijk als de geest beweegt, en dus kan het bewegen van de geest niet plaatsvinden of beginnen op een bepaald moment in de tijd. De geest begint noch eindigt, want als het bewegen van de geest ophoudt, houdt ook de verschijning van de tijd op.

De geest kent begin noch eind, maar de geest kan dat zelf nooit begrijpen, want hij legt zijn eigen beperkingen op aan alles wat hij kent, waardoor hij dat wat in feite eeuwig is doet voorkomen als tijd.

Als concessie aan de geest die zijn eigen activiteit en aard probeert te begrijpen, is het dus gerechtvaardigd om voorlopig te zeggen: "Als bewustzijn zijn kennen richt of vernauwt in de vorm van de geest ..."


*


Om vorm of de manifestatie te kunnen kennen moet bewustzijn zijn kennen of aandacht in een bepaalde richting sturen.

Om een specifiek object - een gedachte, beeld, gevoel, gewaarwording of waarneming — het ervaringsveld binnen te laten komen moet bewustzijn binnen zichzelf samentrekken door zijn kennen te richten en daarmee te begrenzen in de vorm van aandacht.

In die zin laat de aandacht vorm ontstaan uit het vormloze veld van oneindig bewustzijn.

Dat richten van zijn aandacht gaat noodzakelijkerwijs gepaard met het uitsluiten, negeren of vergeten van alles wat zich buiten zijn aandachtsveld bevindt, zoals het feit dat je je momenteel richt op deze woorden talloze andere ervaringen uitsluit die als gevolg daarvan aan de rand van je ervaringsveld verspreid liggen.

Het tintelende gevoel in de toppen van je vingers bijvoorbeeld ontstond niet op het moment dat je deze woorden las. Het was er al die tijd al, maar het werd overschaduwd door je interesse in die woorden.

De eindige geest bestaat weliswaar alleen maar uit oneindig bewustzijn, maar hij vormt slechts een klein stukje van het oneindige veld van zuiver bewustzijn dat steeds kleiner wordt naarmate het verder condenseert tot de waaktoe-stand.

Dat wil niet zeggen dat de vorm van de droom- en de waaktoestand alles is wat er bestaat.

De geest kan dat in de waaktoestand niet met recht beweren, want zijn eigen kennis beperkt zich per definitie tot de verschijnselen die zich voordoen in de waaktoestand.

Het betekent alleen maar dat als vormen helderder waarneembaar worden als ze opduiken uit het oneindige veld van ongericht bewustzijn en aan de hand van een spectrum aan toestanden samentrekken tot de waaktoestand, steeds meer elementen in het bewustzijnsveld buitengesloten worden en daarmee verbannen worden naar de niet waarneembare randgebieden van de ervaring.

Met andere woorden, bewustzijn neemt de vorm van de eindige geest aan door het richtpunt of de aandachtssfeer van zijn kennen te vernauwen en de mogelijkheden binnen zijn eigen oneindige veld steeds verder buiten te sluiten als de objecten van de wereld van de waaktoestand steeds meer in beeld komen.

Om zichzelf te kunnen kennen is een omkering van dat proces nodig, en die wordt bewerkstelligd door de aandacht minder sterk op iets te richten.

Dat proces kan geformaliseerd worden in meditatie of gebed, maar het gebeurt ook op de momenten waarop een gedachte of waarneming ten einde komt - ook al wordt dat vanwege de korte duur ervan gewoonlijk niet opgemerkt - en als de geest zich ontspant als hij in slaap valt.

Als bewustzijn zijn aandacht van het object, de ander of de wereld afwendt, zakt zijn vermogen tot kennen geleidelijk aan terug in zichzelf en wordt het tijdens dat proces in toenemende mate bevrijd van de beperkingen die het zichzelf had opgelegd om de vorm van de eindige geest te kunnen aannemen.

Als bewustzijn het punt bereikt waarop het zijn aandacht helemaal verbreedt naar zijn wezenlijke, wijd open, objectloze toestand, kent het alleen nog zichzelf en geen object, ander of wereld meer, zoals er geen beeld meer verschijnt via de lens van een volkomen onscherp ingestelde camera.

Er is dan alleen nog sprake van oneindig bewustzijn dat zijn eigen vredige, altijd aanwezige en onbegrensde wezen kent.

Dat wordt ervaren in de diepe slaap, de vervulling van een verlangen, de tijdloze leemte tussen twee gedachten of waarnemingen, een plotseling moment van verhoogde emotie, of een moment van liefde, schoonheid of inzicht.

Bewustzijn brengt de manifestatie tot leven door zich uit vrije wil te beperken in zijn eigen creativiteit en daarmee een segment van zijn eigen oneindige vermogen te actualiseren.

Met andere woorden, bewustzijn moet in slaap vallen ten aanzien van zijn eigen oneindige aard om de vorm van de geest aan te kunnen nemen en in die zin zichzelf te kunnen manifesteren en tegelijkertijd kennen als de wereld.

We kunnen dus zeggen dat bewustzijn slaapt als de geest wakker is, en dat bewustzijn wakker is als de geest slaapt.

Natuurlijk slaapt bewustzijn nooit; "in slaap vallen ten aanzien van" betekent in deze context zijn eigen oneindige werkelijkheid negeren.

Zoals in de Bhagavad Gita gezegd wordt: "Dat wat dag is voor de velen is nacht voor de ene, en dat wat nacht is voor de velen is dag voor de ene."

Als de geest wakker of actief is, is bewustzijn in slaap ten aanzien van zijn eigen aard door de vorm van de eindige geest aan te nemen en zo een deel van zijn oneindige mogelijkheden te manifesteren, dat wil zeggen, de wereld ogenschijnlijk tot leven te wekken.

Als bewustzijn wakker wordt ten aanzien van zichzelf en zijn eigen oneindige wezen herkent, lost de geest op of slaapt hij, en als gevolg daarvan vouwt bewustzijn dan de wereld weer op binnen zichzelf.

Bewustzijn kan zijn eigen oneindige wezen kennen, of het verhult zichzelf met behulp van zijn eigen creativiteit en verschijnt dan als de geest.

In die context wordt gezegd dat de wereld 'het vergeten van het zelf' of 'een droom in Gods geest' is.

Als God in slaap valt, droomt Hij de wereld tot leven.


*


Hoe kan oneindig bewustzijn ten aanzien van zichzelf in slaap vallen of zijn eigen oneindige aard over het hoofd zien als oneindig bewustzijn niets anders bevat dan oneindig bewustzijn om zichzelf mee te verhullen of beperken?

Zoals in een nachtelijke droom iedere geest een nieuw lichaam creëert, vanuit wiens gezichtspunt de gedroomde wereld gekend wordt, en zich er tegelijkertijd mee identificeert, zo verbeeldt oneindig bewustzijn zich in de waak-toestand dat het ons lichaam is, vanuit wiens perspectief het zichzelf en de wereld ervaart, en identificeert het zich ermee.

In die zin is de geest de activiteit aan de hand waarvan bewustzijn zichzelf beperkt en dus lokaliseert, en is het lichaam een beeld van dat lokalisatieproces in de geest.

Het lichaam is geen object dat bestaat uit materie; het is een activiteit die bestaat uit geest — de activiteit aan de hand waarvan bewustzijn zichzelf beperkt en lokaliseert.

Bewustzijn verhult, negeert of vergeet zijn eigen oneindige aard door zichzelf uit vrije wil de beperkingen van het lichaam op te leggen.

Bewustzijn valt in slaap ten aanzien van zijn eigen aard en droomt dat het de wereld binnen zichzelf baart, en lijkt dan, door dat te doen, beperkt te worden tot en gelokaliseerd te worden als een lichaam in die wereld, vanuit wiens perspectief het die wereld nu lijkt te kennen.

Daarom lijkt de geest, of die zich nu in de droom- of de waaktoestand bevindt, de wereld altijd te kennen vanuit het perspectief van een lichaam; het is een illusie die zelfs blijft voortduren als de aard van de geest herkend is.

Met andere woorden, bewustzijn gaat zijn eigen verbeeldingswereld binnen als afzonderlijk ervaringssubject vanuit wiens gezichtspunt het de wereld kent, maar door dat te doen verliest het de kennis van zijn eigen eeuwigheid en lijkt het, als gevolg daarvan, tijdelijk en eindig te worden.

Hier wordt in de christelijke traditie naar verwezen als de Zondeval en als onwetendheid — het niet kennen van de werkelijkheid — in de vedantische traditie.

Om die reden wordt er in de vedantische traditie gezegd dat de geest een mengsel is van het kennen dat zuiver bewustzijn toebehoort en de beperkingen die horen bij het lichaam.

Wat in die traditie vaak niet duidelijk gemaakt wordt, is dat die ogenschijnlijke beperking van bewustzijn ten behoeve van de manifestatie geen vergissing is die door een of andere kwaadwillende of onwetende kracht van buiten aan bewustzijn is opgedrongen, maar uit vrije wil door bewustzijn aan zichzelf wordt opgelegd om dat wat in potentie binnen zichzelf ligt opgeslagen tot ogenschijnlijke manifestatie te brengen.

Het is een daad van liefde, niet een daad van onwetendheid.

Daarom zei William Blake: "De eeuwigheid is verliefd op de voortbrengselen van de tijd." (Uit The Marriage of Heaven) and Hell

Ook al wordt bewustzijn nooit echt een afzonderlijk ervaringssubject, het lijkt het wel te zijn vanuit het perspectief van de eindige geest.

Met andere woorden, het ego - het ogenschijnlijk afzonderlijke ervaringssubject dat in en als het lichaam gelokaliseerd lijkt te zijn — is dat alleen maar vanuit zijn eigen bedrieglijke gezichtspunt.

Alleen als die ogenschijnlijke bewustzijn-in-het-lichaam-entiteit kan bewustzijn iets kennen wat iets anders lijkt te zijn dan hijzelf, dat wil zeggen, een object, persoon of wereld.

Met andere woorden, de wereld kan alleen maar gekend worden in dualiteit, binnen een subject-objectrelatie.

Bewustzijn moet zichzelf in tweeën delen — een subject dat kent en een object dat gekend wordt - om de schepping te kunnen creëren.

Het moet de eenheid van zijn eigen oneindige, ondeelbare wezen opofferen en een afzonderlijk zelf in de wereld lijken te worden dat nu, als gevolg daarvan, zijn eigen onafhankelijke bestaan lijkt te verwerven.

Het innerlijke zelf en de buitenwereld vormen dus de onvermijdelijke dualiteit die de manifestatie tot leven brengt. Het zijn twee zijden van dezelfde munt: de ogenschijnlijke verhulling van de werkelijkheid.

Omdat het twee ogenschijnlijk afzonderlijke entiteiten zijn, lijken het zelf en de wereld twee verschillende werkelijkheden te vertegenwoordigen.

De geest lijkt het wezen van het zelf aan de binnenkant te zijn, en materie wordt vanuit het perspectief van die geest beschouwd als het wezen van de wereld aan de buitenkant.

Geest en materie komen dus gezamenlijk tevoorschijn als bewustzijn in slaap valt ten aanzien van zijn eigen oneindige werkelijkheid en het zelf-in-de-wereld tot leven brengt in zijn dromen.

In die zin kennen geest noch materie een eigen afzonderlijk, onafhankelijk bestaan; beide zijn tijdelijke, eindige modulaties van de enkelvoudige werkelijkheid van oneindig bewustzijn.

Het is geen toeval dat psychiaters nooit een afzonderlijke entiteit genaamd geest gevonden hebben, en natuurkundigen moeten nog steeds materie zien te vinden.

Die substanties zullen nooit gevonden worden, want ze bestaan niet op zichzelf.

Hun ogenschijnlijke bestaan wordt ontleend aan oneindig bewustzijn, Gods oneindige wezen, de enige werkelijkheid van alles wat is of lijkt te zijn.






   

Geen opmerkingen: