Feit 1: Gedachten verschijnen volkomen moeiteloos in Bewustzijn. Of, anders gezegd: Bewustzijn neemt een ogenblik moeiteloos de vorm aan van een olifant, een giraffe, of welk ander bekend object dan ook.
Feit 2: Zo'n voorstelling, en elke andere gedachte, is niets anders dan een beweging in en van Bewustzijn. Ze verschijnt moeiteloos, laat zich enkele tellen waarnemen, en verdwijnt dan weer om plaats te maken voor een volgende voorstelling.
Feit 3: Het terrein van onze aandacht wordt maar gevuld door één gedachte tegelijk. Gedachte A moet verdwenen zijn, wil gedachte B op het scherm kunnen verschijnen.
Feit 4: De voorstelling "olifant" verscheen moeiteloos, zonder dat daar tegelijk een tweede gedachte bij verscheen, dat er een "ik" was die de olifant bedacht. Wanneer ik beweer dat "ik" gedacht heb aan een olifant, is dat een tweede gedachte, die pas kan verschijnen als de eerste gedachte, het beest met de slurf, is verdwenen. Met andere woorden: dat "ik" wordt pas na afloop van een bepaalde gedachte aan zo'n afgelopen gedachte vastgeprikt, en dat ten onrechte. Want het is duidelijk te zien dat dit "ik" niet aanwezig was bij het verschijnen van de olifant. De olifant, met andere woorden, was niet het product van het "ik", dat er helemaal niet bij was. Waaruit volgt:
Feit 5: Gedachten verschijnen niet in een ik, maar in Bewustzijn.
Feit 6: Dat "ik" is zelf een gedachte. Bij scherp kijken blijkt het dat wanneer er een "denker" in Bewustzijn verschijnt, die denker zelf niets meer en niets minder is dan een gedachte. En de ene gedachte verschijnt niet in de andere : elke gedachte verschijnt in deze bewuste aandacht die ik volkomen moeiteloos ben.
Feit 7: Die denker is een gedachte, die ten onrechte wordt aangezien voor "ik". Zelfs de gedachte "ik" is niet meer dan een gedachte, die maar af en toe eens verschijnt: terwijl de olifant op het scherm verscheen, was er geen spoor van dat "ik" te ontdekken. Er waren toen twee dingen: het plaatje genaamd "olifant", en de Helderheid, Bewustzijn, de Kennende Tegenwoordigheid, waarin dat plaatje verscheen, en waaruit het zich in feite vormde.
Feit 8: Wat ik ben, is niet iets dat af en toe eens verschijnt, onverschillig of het gaat om de gedachte "olifant" of om de gedachte "ik". Wat ik wel ben, is dit heldere bewuste, aandachtige Tegenwoordig Zijn, waarin eerst het ene, toen het andere plaatje verscheen.
Zo werpen we in de meditatie even een blik op het denken, en we nemen nota van enkele feiten. Scherper, anders kijkend dan we gewoon zijn, ontdekken we allerlei heel simpele zaken, waar we vermoedelijk tot nu toe steeds aan voorbij gelopen waren. De belangrijkste van deze ontdekkingen zijn het feit dat ik niet bepaalde voorstellingen ben, ook al noem ik die "ik" en het feit dat ik wél deze moeiteloze, heldere Tegenwoordigheid ben, van waar ik kijk naar deze verschijnende en verdwijnende beelden, woorden en gevoelens. Niet allerlei voorbijflitsende gedachten; wél de helderheid waarin ze verschijnen.
Na deze ontdekkingen of herontdekkingen kunnen we onze aandacht richten op het lichaam. Beter: op het waarnemen van een serie indrukken die we het lichaam noemen. Doordat we naakt zitten en misschien in de kleermakerszit, kunnen er enkele elementen zijn die ons komen lastig vallen. Zo zijn we gewend, met kleren aan te leven, en naakt zijn wordt daardoor al heel gauw geassocieerd met seksualiteit. Wie merkt dat het naakt-zijn hem of haar prikkelt, hoeft zich daar niet ongerust over te maken: hij/zij kan daar precies zo nota van nemen als zo-even van de verschijnende olifant.
Als we "mijn lichaam" zeggen, wat bedoelen we dan precies ? Al "kijkend" ontdekken we dan bijvoorbeeld:
Feit 8: Meestal nemen we maar een klein stukje van het lichaam waar; hoogst zelden het geheel. Sprekend of terloops denkend over "mijn lichaam", komt er maar een vage voorstelling in het denken, een handjevol herinnering, zelden de levende ervaring van het lichaam zoals dat zich nu, op dit ogenblik als heldere waarneming aanbiedt. Als we over "mijn lichaam" spreken, spreken we over iets dat tot begrip is geworden.
Feit 9: Wanneer we onze aandacht welbewust op het waarnemen van het lichaam richten, ontdekken we dat ook het lichaam bestaat uit een serie waarnemingen die verschijnen in Bewustzijn. Net als de waarneming van de olifant in feite bestond uit niets anders dan uit Bewustzijn waar dat plaatje in verscheen, bestaat ook de waarneming waarin het lichaam verschijnt uit niets anders dan ditzelfde Bewustzijn. Voor ieder van ons bestaat de olifant pas wanneer hij in Bewustzijn verschijnt ; en precies hetzelfde geldt voor het lichaam. Wie een spannend boek zit te lezen ervaart op dat ogenblik geen lichaam. Dit leidt ons, als we helder aanwezig blijven in het waarnemen, tot de ontdekking van:
Feit 10: We zijn altijd, en volkomen moeiteloos, deze heldere Kennendheid. Daarin verschijnt nu eens een beweging die we "olifant" noemen, dan weer een beweging die we arm of been of buik of prikkeling of hoofd noemen, Wat de ervaring van ieder van ons betreft, bestaat zowel de olifant als het lichaam pas op het ogenblik dat zij verschijnen in deze Helderheid die we zijn. Daarbij valt het op, dat we op zo'n ogenblik geneigd zijn om met volledige overgave te geloven dat we een aantal van die verschijnende dingen zijn, althans tijdens de momenten waarop ze verschijnen. Ik ben misschien niet mijn arm of mijn heen, want ik besef wel dat ik nog zou bestaan zonder arm of been; maar zonder lichaam wordt dat al heel moeilijk. Het lichaam voelt ieder van ons aan als "ik", en precies datzelfde geldt voor bepaalde gedachten: wanneer de gedachte "denker" in Bewustzijn verschijnt, ben ik er op dat ogenblik diep van overtuigd dat ik denker ben. Verschijnt "lichaam" dan ben ik er op dat ogenblik even diep van overtuigd dat ik dat lichaam ben. En verschijnt tijdens de droom Napoleon, dan ben ik er net zo diep van overtuigd dat ik die ben.
Bij heel scherp kijken wordt het duidelijk hoe dat in z'n werk gaat: er verschijnt (in de wakende toestand) een bepaald beeld waarvan me ooit is verteld dat ik dat ben. Er is mij als kind vermanend verteld dat ik moet denken voordat ik iets zeg. De conclusie is geweest dat ik dus een denker ben. Nu verschijnt die voorstelling - meestal is die zo automatisch geworden dat we kunnen spreken van een reflex - en onmiddellijk kruip ik in dat plaatje, en beschouw mezelf als die gedachte, de heer Denker. De waarneming genaamd 'lichaam' verschijnt, en automatisch spring ik erin, en zeg dat ik mager ben of dik, gezond of ziek, lang of klein, blank of bruin. Maar met de ontdekking dat ik niet al die verschijnende dingen ben, maar die Tegenwoordigheid waar ze in verschijnen en uit bestaan, wordt het al duidelijk dat ik noch denker noch lichaam ben. Ik ben ook, als het lichaam “Napoleon” er is en door mij "ik" wordt genoemd, en dit lichaam uit de wakende toestand nergens te bekennen valt. Ik ben er zelfs, wanneer noch het lichaam uit de wakende toestand, noch dat uit de droom aanwezig is, zoals tijdens de diepe, droomloze slaap.
Het belangrijke in de meditatie is, dat we ons al kijkende losmaken van de overtuiging dat we allerlei, elkaar opvolgende waargenomen dingen zijn, zoals lichaam, denker, huisvrouw, zoon, fietser of luisteraar.
Het wordt steeds duidelijker, dat ikzelf de stille, bewuste "kern" ben, de toeschouwer, waarin de activiteiten van het lichaam, van de zintuigen, van denken en voelen, van de wakende toestand en de droom, zich komen laten waarnemen, zonder dat ik daar iets voor hoef te doen. Er is alleen sprake van inspanning, wanneer ik een beeld inspring, en me verweef met bijvoorbeeld het lichaam. Dan moet ik een zware emmer tillen, of ben ik moe na een lange reis. Maar wanneer ik mij opstel als waarnemer, trekt het tillende lichaam, de moede schouders na enkele uren autorijden, en heel het panorama van de gebeurtenissen in en rond een lichaam als een film aan me voorbij. Het wordt duidelijk dat het lichaam actief is, net als het denken en voelen, maar dat die activiteiten niet echt een "ik" betreffen. Ik ben en blijf onveranderlijk en moeiteloos de waarnemer, niet alleen van de activiteiten van het lichaam, maar van alle dingen die verschijnen en na enkele ogenblikken weer verdwijnen in en uit Bewustzijn. Zo ook:
Feit 11: Ook het functioneren van de zintuigen is, telkens, één voor één, een beweging in het bewuste Licht waarin dit plaatsvindt. Is de aandacht er niet, dan functioneert het zintuig niet. Lees ik dit aandachtig, dan zijn er geen geluiden van het verkeer dat langs het huis rijdt - en passant zij daar iets heel belangrijks bij opgemerkt : er is ook geen gewaarwording van de afwezigheid van deze verkeersgeluiden: enkel de aanwezigheid van het lezen van deze tekst!
Feit 12: Wat wij de wereld noemen is niets anders dan waarneming in de geest van zintuigelijke beelden die het geheugen tot een tijdelijke eenheid projecteert. We lezen nooit een hele zin tegelijk, telkens een of enkele woorden - maar het geheugen maakt er, als we bij het laatste woord zijn aangekomen, een geheel van, en dan zegt de reflex in ons eventueel: Ik heb die zin gelezen.
Feit 13: Als we steeds duidelijker nota nemen van het feit dat we niet een lichaam, niet het functioneren van de zintuigen, van het geheugen en het denken en voelen zijn, maar altijd volkomen moeiteloos hun waarnemer, wordt het zonneklaar dat wij waarnemer zijn van de bewegingen die we vaak zien als tijd. Met andere woorden, als er een manier van denken verschijnt die we de "tijd" noemen, verschijnt die in ons. Wij zijn niet een wezen dat gebonden is door de tijd : de tijd is een manier van denken in ons.
Feit 14: De tijd ontstaat doordat de optische illusie van het geheugen gelijktijdigheid projecteert op dingen die nooit gelijktijdig kunnen zijn: het projecteert duur waar geen duur kan bestaan. Dit lijdt tot de illusie van een durende persoonlijkheid. Het verlengstuk van deze geheugenproductie is een durende wereld. Zie ik dat ik de waarnemer ben van dit gebeuren, dan blijkt ook dat er geen durende persoonlijkheid is, en daarmee verdwijnt ook de duur die op "de wereld" werd geprojecteerd. Van dat ogenblik zien we dat wat we de "wereld" noemen, iets is, een beweging in Bewustzijn, dat enerzijds voor zijn verschijnen volkomen afhankelijk is van dit bewustzijn; zich anderzijds geheel voltrekt binnen Bewustzijn. De wereld is een serie bewegingen die zich voltrekt binnen mij. Ik ben niet iemand die in de wereld leeft.
Feit 15: Wanneer er een beweging in Bewustzijn verschijnt, neemt de Bewuste Tegenwoordigheid die we zijn, tijdelijk de vorm aan van waarnemer. Verdwijnt de beweging, dan verdwijnt de waarnemer. Verdwijnt de waarnemer, dan verdwijnt de wereld. De wereld (met inbegrip van de stukken die we "ik" noemen) en de waarnemer zijn van elkaar afhankelijk. De wereld hangt voor zijn verschijnen af van de waarnemer, en omgekeerd. Maar bij het verdwijnen van de waarnemer blijft niet niets over, maar deze Helderheid die we altijd moeiteloos zijn. Deze Helderheid is van niets afhankelijk. Alleen zij maakt het mogelijk dat waarnemer en wereld verschijnen. Zijn ze er niet, dan wordt deze Helderheid daar op geen enkele wijze door beïnvloed. Zijn ze er wel, dan wordt deze Helderheid daardoor evenmin beïnvloed. Ashtavakra, de grote Guru, zegt tegen zijn leerling Koning Janaka: "You are the One, Pure Consicousness. Nothing can leave an impression on you". ("Jij bent dit éne, heldere, onvermengde Bewuste Zijn. Niets kan een spoor in je achterlaten".)
Sporen lijken alleen achter te blijven wanneer er verweving is met het een of andere object dat wij projecteren in tijd en ruimte : daarmee komt de optische illusie tot stand die wij het geheugen noemen, en die ons doet geloven dat een gedachte die nu verschijnt, in werkelijkheid iets zou zijn of vertegenwoordigen dat wij het "verleden" noemen.
Kijkend naar de bewegingen zien wij, dat een gedachte of een waarneming die is afgelopen, heeft opgehouden te bestaan - met andere woorden dat er niet zoiets bestaat als het verleden.
Wie meent dat hij gebonden is, denkt dat een fantasie die hij niet is (de persoonlijkheid) wordt gebonden door iets wat niet bestaat (het verleden).
Het volkomen helder doorzien van deze illusie lijdt onmiddellijk tot de herkenning van de vrijheid die wij zijn, en daarmee tot wat "bevrijding" wordt genoemd.
Maar in feite heeft er nooit iemand bestaan die gebonden was, en daarom is er ook niemand die wordt bevrijd. Alleen de illusie houdt op dat ik allerlei dingen ben die verschijnen in tijd en ruimte.
Aan het eind, gaat de meditatie over in niet-meditatie: in de herkenning dat alle dingen die wij kennen verschijnen in de éne Helderheid die wij zelf zijn. Zijn er vormen, dan bestaan die vormen uit Dat, wat wij zijn. Zijn er geen vormen, dan is er alleen dit Licht dat wij zijn.
Zo zien we altijd en overal niets anders dan wat we zijn. Dat is de ervaring die we vrijheid noemen. En dat is de betekenis van de uitspraak dat de verlichte de hele dag doorbrengt in de contemplatie van het Zelf : hij weet, als geleefde Ervaring, dat er niets anders bestaat.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten